-2-
b. opsplitsing van de regeling in drie regionale eenheden;
c. gebruik maken van de uitzonderingsbepaling van de bundelingsplicht
en een "boven-regionale" gemeenschappelijke regeling aan te gaan.
Bij de bovenstaande mogelijkheden kunnen de volgende opmerkingen
worden gemaakt.
Opheffen van de regeling en de woonwaaenaanaeleaenheden overlaten
aan de gemeenten.
Uit de ervaring die de laatste jaren is opgedaan is duidelijk
gebleken, dat de aanleg van standplaatsen een langdurige weg is. Op
grond van deze ervaringen mag worden verwacht, dat wanneer de
gemeenschappelijke regeling wordt opgeheven en het realiseren van
standplaatsen c.q. het renoveren daarvan aan de gemeenten wordt
overgelaten de zaken nog moeilijker komen te liggen. Het gevolg
daarvan zal zijn, dat het college van Gedeputeerde Staten wellicht
gebruik zal moeten maken van de aanschrijvingsplicht hetgeen voor de
gemeenten een slechte zaak is.
Het Woonwagenplan Friesland is in nauw overleg met het Woonwagenschap
opgezet met als uitgangspunt, dat de realisering zal plaatshebben
binnen één gemeenschappelijke regeling. Als de gemeenschappelijke
regeling wordt opgeheven is volgens de Woonwagenwet iedere gemeente
weer centrumplichtig. Verwacht mag dan worden, dat de gemeenten die
thans een centrum binnen hun grenzen hebben moeite zullen doen om de
vraag naar nieuwe standplaatsen af te houden. De mogelijkheid is dan
niet uitgesloten, dat er druk zal komen naar die gemeenten die nog
geen standplaatsen hebben.
Verder mag worden verwacht, dat bij opheffing van de gemeenschappe
lijke regeling de woonwagenbewoner minder gehoor zal vinden voor
zijn problemen omdat dit dan maar een klein onderdeel binnen het
gemeentelijk apparaat gaat worden.
Opsplitsing van de regeling in drie regionale eenheden.
Opsplitsing van de regeling in drie regionale eenheden verdient geen
aanbeveling omdat de hoeveelheid standplaatsen in Friesland daarvoor
te gering is (momenteel 115 standplaatsen en in de eindfase ongeveer
160 standplaatsen)
Gezien de verbondenheid tussen de woonwagenbewoners moet het beleid
provinciaal gelijk zijn. Dat heeft tot gevolg, dat er regelmatig
overleg tussen de drie regionale eenheden moet plaatshebben met als
gevolg weer een bepaalde samenwerking c.q. overkoepeling. Ook
bestaat nog de mogelijkheid, dat in een bepaalde regio maar enkele
centra zijn en dat de gemeenten besluiten de taak zelf ter hand te
nemen. De overlegsituatie wordt dan nog ingewikkelder.
0042V 86