GEMEENTE BOARNSTERHIM 52. Voorstel aangaande de te volgen werkwijze met betrekking tot de aanvrage van Chevron-Texaco voor hét oprichten van een boorlokatie in de gemeente Boarnsterhim. Aan de gemeenteraad. Grou, 19 juni 1989. Bij besluit van 22 november 1988 nummer 126-N-88 heeft ons college geweigerd aan Chevron-Texaco een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een boorlokatie in de nabijheid van de spoorlijn onder Grou. Naar aanleiding van deze weigering en als reactie op een door ons college met Chevron-Texaco op 7 februari 1989 gehouden bespreking heeft advocatenbureau Schaap en Partners in een brief, gedateerd: 7 maart 1989, uitvoerig het standpunt van Chevron-Texaco uiteengezet. Deze brief heeft, in uw vergadering van 18 april 1989, geleid tot het aannemen van een motie van de F.N.P. en een initiatiefvoorstel van de V.V.D. Naar aanleiding hiervan heeft ons college brieven doen uitgaan naar de provincie Friesland en de minister van economische zaken. Op 19 september 1985 nam uw raad reeds een motie aan waarin de relatie gaswinning - bodemdaling aan de orde is. De strekking van deze motie is dat de gemeente bij de provincie Friesland de totstand brenging van een schaderegeling bepleit voor (mogelijke) schade die voortvloeit uit de winning van gas. Ons college heeft zich daarop gebaseeerd tijdens het gesprek met vertegenwoordigers Chevron-Texaco op 7 februari 1989. De vraag is in hoeverre een motie gericht tot de provincie Friesland, waarin de totstandbrenging van een schaderegeling wordt bepleit, (mede) de grondslag kan vormen voor de weigerachtige houding van onze gemeente ten opzichte van het verzoek van Chevron- Texaco. De verklaring zou moeten worden gezocht in de zorg die de motie uitdrukt ten aanzien van de bodemdaling in de gemeente. Centraal in deze kwestie staat de verhouding tussen de ruimtelijke ordeningswetgeving en de mijnwetgeving. Andersgezegd: in hoeverre kan de gemeente met het bestemmingsplan de winning van delfstoffen verhinderen, indien er van rijkswege reeds een concessie aan een exploitatiemaatschappij is verleend. In het algemeen bestaat er overeenstemming over de noodzaak van een integrale belangenafweging in het kader van de ruimtelijke ordening. De ruimtelijke ordening wordt in verband daarmee wel aangeduid als facet-beleid, terwijl een onderwerp als mijnbouw valt onder de sectorwetgeving. Bij de facetmatige afweging dienen de belangen vanuit de verschillende sectoren in planologisch opzicht tegen elkaar te wogen afgewogen. 0064V 111

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 1989 | | pagina 103