-2-
Het gemeentelijke bestemmingsplan neemt in de ruimtelijke ordening
een centrale plaats in. Het vormt het enige instrument dat burgers
en overheid bindt. Hieruit vloeit voort dat de gemeente de meest
aangewezen instantie is om in dezen, van overheidswege, een afweging
te maken. Dit neemt overigens niet weg dat er van hogerhand gecorri
geerd kan worden.
Uit het vorenstaande mag worden afgeleid dat - ongeacht hetgeen zich
tijdens de concessieverlening heeft afgespeeld - de gemeente in het
kader van de ruimtelijke ordening een eigen verantwoordelijkheid
heeft. Waar bodemverzakkingen, mogelijk ten gevolge van de
gaswinning, een aantasting kunnen vormen van de aanwezige positief
bestemde bebouwing en andere positief bestemde vormen van
grondgebruik, is er voldoende aanleiding om van gemeentewege meer
duidelijkheid te vereisen, alvorens besloten wordt mee te werken aan
het opstarten van nieuwe winningsactiviteiten.
In de uitspraken Schoorl (K.B. 26 april 1977, nummer 30 BR 1977 blz.
749) en Terschelling (K.B. 3 mei 1977, nummer 18 BR 1977 blz. 752)
gaat de Kroon nader in op de relatie mijnwetgeving-ruimtelijke
ordening in het kader van belangenafweging, die de basis vormt voor
een bestemmingsplan. Hieruit blijkt ondermee dat er uit een oogpunt
van met name natuurwetenschappelijke waarden beperkingen kunnen
worden opgelegd aan de winning van delfstoffen. Zo wordt in het K.B.
Schoorl een beperking van het aantal lokaties aanvaardbaar geacht.
In de voorhanden zijnde jurisprudentie zijn geen situaties aan te
wijzen, waarin als resultaat van de belangenafweging de winning van
delfstoffen uit een verleende concessie geheel wordt tegengegaan.
In het K.B. Terschelling wordt niet geaccepteerd dat het plegen van
een exploratieboring wordt tegengegaan. Ondanks de grote
kwestbaarheid van het betreffende duingebied, oordeelt de Kroon het
"niet wenselijk dat de winning van aardgas bij voorbaat wordt
uitgesloten door het niet toelaten van een exploratieboring".
Net als in de voorgaande uitspraken ligt ook aan problematiek
aangaande de gaswinning in onze gemeente een belangenafweging ten
grondslag, namelijk het belang van de energievoorziening tegenover
de mogelijke bodemdaling die daarvan het gevolg is en de schade die
daar uit voortvloeit. Het specifieke van de kwestie in Boarnsterhim
is dat er hier geen beperkingen aan de delfstofwinning worden
opgelegd, doch dat deze in het geheel wordt uitgesloten.
Het is de vraag of een zo vergaande beperking een rechterlijke
toetsing zal kunnen doorstaan. De geciteerde K.B.'s geven hierop
weinig hoop. Beperkingen zijn tot zekere hoogte acceptabel; het
geheel uitsluiten van de winning uit een verleende concessie is tot
op heden niet aan de orde geweest.
De bouwvergunning voor de boorlokatie kon slechts worden verleend op
grond van een vrijstelling op grond van artikel 19 W.R.0.
Ons college heeft geweigerd hieraan mee te werken, zolang niet is
aangetoond dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de
gaswinning en de bodemverzakkingen.
0064V 112