Toelichting op de Monumentenverordening
Artikelsgewijs
Artikel 1
Sub a
Bij de omschrijving van het begrip 'monument' is aansluiting
gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988.
Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelich
ting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, geken
merkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de
mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat
gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is
dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en
gebieden met een geschiedkundige waarde.
De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken,
tuinen en een perceel met een of meer bomen zijn. Het is niet
vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voor
komt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een 'zaak'
is immers een veel ruimer begrip.
De vijftig-jaargrens die voor rijksmonumenten geldt, is niet
voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de
verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet
op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op
de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
Sub d en e
Het derde en zesde lid spreken van onroerende monumenten.
Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden
hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een pro
bleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig
worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens
en daarmee buiten de werking van de verordening worden ge
bracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen,
schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen.
Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel,
kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de
redengevende omschrijving.
Sub c
Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de
verordening aangewezen monumenten registreert.
Sub d
Het is nodig om een begripsomschrijving van een 'beschermd
rijksmonument' in de gemeentelijke monumentenverordening op te
nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het
verkrijgen door burgemeester en wethouders van de bevoegdheid
om vergunningen voor de wijziging en sloop van beschermde
rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor
beschermde rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot
en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.