Artikel 12
Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening
in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de
toelichting op artikel 1, sub e.
Artikel 13
Lid 1
Dit artikellid bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De
bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstan
digheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument
wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe
belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het
monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergun
ningverlener (burgemeester en wethouders) de mogelijkheden
hebben om de vergunning in te trekken.
Lid 2
Gelet op de taak van de monumentencommissie, ligt het voor de
hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie
wordt gezonden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin
het aanbeveling verdient om de monumentencommissie om advies
te vragen. De commissie kan ook ongevraagd adviseren.
De inkennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen
omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat
artikel 3:41 Awb dit regelt.
Artikel 14
Lid 1
Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, lid 1, van de Monu
mentenwet 1988.
De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders
van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in de
artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.
Leden 2 en 3
De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie
bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten
wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereis
te door het ontbreken van het advies van de monumentencommis
sie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning,
is in lid 3 bepaald dat de monumentencommissie geacht wordt te
hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde
adviestermijn.
Artikel 16
Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeente
lijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van
verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de
eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht
zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete
voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal
500,in de tweede categorie maximaal 5.000,_. Het is de
gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen
dan in genoemde categorieën.