- 2 - Gebieden met een zeer hoge ecologische waarde, tot uitdrukking komend in internationale conventies, rijks- en provinciaal beleid. Maar ook gebieden waar veelal sprake is van een van oudsher bestaand recre atief medegebruik. Uit planologisch oogpunt is het belangrijk om de verhouding tussen de verschillende functies weer te geven en een landschappelijke typering te verbinden aan de natuurgebieden. Beheersaspecten maken geen onder deel uit van de voorschriften in het plan. Uitbreiding van natuur gebieden wordt maar in beperkte zin voorgestaan (afronding van de Botmar en De Burd)Wel wordt belang gehecht aan de versterking van de ecologische hoofdstructuur, door het tot stand brengen van ecolo gische verbindingszones. Uitdrukkelijk wordt daarbij uitgesproken, dat een dergelijke ontwikkeling alleen toelaatbaar is met vrijwillige medewerking van de betrokken boeren. Wij hebben de overtuiging dat met vrijwilligheid zowel voor het natuurbelang als voor het agra rische belang meer te bereiken is, dan onder dwang. Wij ondersteunen daarom ook de oproep van agrarische organisaties om waar mogelijk te streven naar agrarische betrokkenheid bij het natuurbeheer. Tenslotte heeft het plan aandacht voor een grote verscheidenheid aan andere functies in het buitengebied. In beginsel is het beleid terug houdend met betrekking tot toename van woonfuncties, niet-agrarische bedrijfsfuncties en andere daarmee vergelijkbare zaken. Met be trekking tot het toeristisch-recreatieve beleid is het ontwerp bestem mingsplan coördinerend en voorwaarden-scheppend, met dien verstande dat belangrijke beslissingen vrijwel uitsluitend genomen kunnen wor den nadat het beleid middels concrete nota's in een raadsbesluit is uitgewerkt, zoals bijvoorbeeld het tracé van de Staande-Mast-Route. Tijdens de voorbereiding van het plan, bij de ingebrachte zienswijzen en tijdens de gedachtenwisseling met de Raadscommissie Wonen, Werken en Milieu, zijn een aantal thema's nadrukkelijk aan de orde geweest. Deze thema's komen hierna afzonderlijk aan de orde. Thema 1. agrarische bouwpercelen en intensieve veehouderij. De nu voorgestelde regeling voor agrarische bedrijven vindt u in artikel 4 van de voorschriften. Van belang daarbij zijn: de aanpassing van de doeleindenomschrijving in lid 1, waar geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen grondgebonden en niet- grondgebonden bedrijven; de aanpassing van de toetsingscriteria in lid 2, beschrijving in hoofdlijnen, waarin nu geen toetsing staat ten aanzien van inten sieve veehouderij, maar de toetsing voor vergroting van de opper vlakte bebouwing; u vindt daarin tevens terug een afstemmingsbe paling naar het milieubeleid; aanpassing van de toetsingscriteria in dezelfde beschrijving in hoofdlijnen voor nieuwe bouwpercelen, wat nu uitsluitend moge lijk is in geval van bedrijfsverplaatsing (dus geen nieuw-vesti- ging of inplaatsing) aanpassing van de bebouwingsbepaling in lid 3 en de vrijstelling in lid 5 overeenkomstig het overweg-resultaat met de FLTO, name lijk 3500 m bij recht en 6000 m bij vrijstelling. Dit voorstel gaat ervan uit, dat om landschappelijke redenen geen onderscheid hoeft te worden gemaakt tussen grondgebonden bedrijven en intensieve veehouderij. Met de FLTO delen wij de mening, dat een zorgvuldige en genuanceerde bebouwingsregeling recht kan doen aan de ontwikkelingsmogelijkheden van onze agrarische gezinsbedrijven en RAV00RVPB/WWR/0NTW/AKKERMAR/2

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 1998 | | pagina 5