GEMEENTE BOARNSTERHIM VOORSTEL Vergadering 27 april 1999 Agendapunt 18 Portefeuillehouder mevrouw J. Bouma-van den Brink Grou, 16 april 1999. AAN DE GEMEENTERAAD ONDERWERP Voorstel tot vaststelling van de verordening op de openluchtrecreatie gemeente Boarnsterhim. KORTE INHOUD Op 1 november 1995 is de Kampeerwet vervangen door de Wet op de Open luchtrecreatie. Deze wet is een zogenaamde raamwet, hetgeen betekent dat de gemeente een grote vrijheid krijgt om de in de Wet op de Open luchtrecreatie genoemde kampeervormen een eigen inhoud te geven. Onze gemeente heeft ter uitvoering van de Wet op de Openluchtrecrea tie beleid geformuleerd. Dat beleid is vastgelegd in de beleidsnoti tie "Kamperen in Boarnsterhim". Deze notitie is vastgesteld door uw raad op 24 februari 1998. Ingevolge de Kampeerwet, de voorganger van de Wet OR, was de gemeen teraad verplicht een kampeerverordening vast te stellen. De Wet OR kent een dergelijke plicht alleen indien de gemeente het kamperen buiten kampeerterreinen wil toe laten. Aangezien onze gemeente, zoals blijkt uit de notitie "Kamperen in Boarnsterhim", gebruik wil maken van haar bevoegdheid om het kamperen buiten eigen terreinen en kampe ren op eigen terrein toe te staan, moet de gemeente dus een verorde ning opstellen. De gemeente dient in deze verordening aan te geven onder welke voorwaarden zij deze kampeervormen wil toestaan. Uw raad is bevoegd deze verordening vast te stellen. Het voorliggende ontwerp van de verordening is gebaseerd op beslis punten zoals geformuleerd in de beleidsnotitie "Kamperen in Boarnster him". Hieronder geven wij nog even aan welke kleinschalige kampeervor men wij toe willen staan in onze gemeente: 1Kamperen gedurende korte perioden: Het gemeentelijk beleid is erop gericht om het kamperen buiten een kampeerterrein te beperken tot Marrekrite-ligplaatsenHet is alleen mogelijk om bij deze ligplaatsen kampeermiddelen te plaatsen, voorzover deze zijn aangewezen door ons college. VROPENLU/RAAD/1

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 1999 | | pagina 84