invalshoek van het schoolbestuur bij monde van de aangewezen
vertegenwoordiger voor het openbaar onderwijs, en wanneer de
gemeente in de hoedanigheid van lokale overheid bij monde van
de voorzitter van het overleg een standpunt inneemt.
Hiermee wordt het bestaan van de dubbelrol niet ontkend, maar
wel een alternatief geboden om daarmee op voor alle partijen
waarneembare wijze om te gaan.
Indien het gemeentebestuur bi] een integrale bestuursvorm
hecht aan vertegenwoordiging in het overleg van het openbaar
onderwijs door de portefeuillehouder onderwijs en tevens
hecht aan een duidelijke scheiding in het overleg van de
dubbelrol, dan kan worden overwogen om de gemeente in de
hoedanigheid van lokale overheid te laten vertegenwoordigen
door een of meer raadsleden. Het betrokken raadslid kan ook
als voorzitter fungeren van het overleg. Dit is omdat het,
gezien het onderwerp van het overleg (uiteindelijk onder
verantwoordelijkheid van de lokale overheid vast te stellen
regelgeving), voor de hand ligt om de vertegenwoordiger van
de lokale overheid de voorzittershamer te laten hanteren.
Overigens kunnen partijen ook beslissen dat in de persoon van
de voorzitter van het overleg niet de vertegenwoordiger van
de lokale overheid is belichaamd. Zo kan gekozen worden voor
de formulering dat het overleg uit zijn midden een voorzitter
aanwijst of "van buiten" een onafhankelijke, technisch
voorzitter benoemt.
Uit het derde lid vloeit voort dat de raad de wettelijke
opdracht tot het voeren van overleg delegeert aan
burgemeester en wethouders door middel van afvaardiging van
de portefeuillehouders onderwijs naar het overleg. De
deelname aan het overleg van burgemeester en wethouders in de
persoon van de direct verantwoordelijke portefeuillehouder
benadrukt ook vanuit de invalshoek van de lokale overheid
het bestuurlijk karakter van het overleg. Er is daarom niet
gekozen voor een ambtelijk vertegenwoordiger.
Artikel 4Derden
Afhankelijk van het onderwerp van het overleg kunnen derden,
niet te verwarren met de adviseurs van de gemeente of de
schoolbesturen (zie de toelichting bij artikel 3), als
deelnemer worden toegelaten tot het overleg. Denk
bijvoorbeeld aan de schoolbegeleidingsdienst of
welzijnsinstellingen.
Kenmerkend verschil tussen de positie van de schoolbesturen
en deze derden is dat voor de laatsten de formule van het op
overeenstemming gericht overleg in relatie tot het advies van
de Onderwijsraad niet opgaat. Wel dienen de zienswijzen van
de derden tot uiting te komen in het verslag van het overleg.
Hierdoor kan de raad ook deze zienswijzen betrekken bij zijn
definitieve besluitvorming over het betrokken onderwerp.
Artikel 5. Uitnodiging
De strekking van dit artikel is dat in procedurele zin wordt
gewaarborgd dat de schoolbesturen tijdig worden ingeschakeld
in het traject dat moet leiden tot een besluit over een
onderwerp waarop het overleg van toepassing is.
Hierbij is gekozen voor een termijn van minimaal twee weken
om ook de schoolbesturen voldoende tijd te geven voor de