berekeningsgrondslagen zijn neergelegd. De 23 gemeenten samen boeken hiermee tegelijkertijd een subsidievoordeel van krap vijf ton en er wordt geen fusiebudget beschikbaar gesteld. De feitelijk situatie voor de nieuwe Stichting Maatschappelijk Werk Fryslân is dus dat zij op 01 juli 1995 vier instellingen met een eigen oorspronkelijke cultuur en ieder haar eigen dynamiek en wel en wee in zich verenigd ziet. Het budget om de werkzaamheden te kunnen verrichten t.o.v. de budgetten van de oorspronkelijke vier instellingen is krap vijf ton lager en er is geen fusiebudget om er één bedrijf met een eenduidige cultuur en eenduidige procedures van te maken. Hierdoor heeft de stichting van meet af aan vanuit een achtergestelde positie moeten opereren en mede daardoor is het niet gelukt een eenduidige sturing met alle randvoorwaarden die daarvoor nodig zijn te realiseren. De zienswijze van KPMG zoals die in hun onderzoek is verwoord. KPMG concludeert dat de aspecten strategie en beleid niet helder door de stichting zijn gedefinieerd. Er is geen concrete actie op die punten geformuleerd waardoor strategische en operationele doelen onvoldoende meetbaar zijn. De bestaande notities bieden onvoldoende voorwaarden voor een goed functionerende organisatie. Bovendien ontbreekt samenhang tussen diverse notities en doorvertaling naar de lagere echelons in de organisatie^ Over de terreinen scholing en deskundigheid komt KPMG tot de slotsom dat er sprake is van een achterstandsituatie. De professionaliteit is altijd als een vanzelfsprekend gegeven beschouwd en is nauwelijks geactualiseerd. De fusie heeft bijgedragen aan een verdere verwijdering tussen de medewerkers en leidinggevenden. De culturen van de vroegere instellingen hebben dit versterkt. Hierdoor is er geen sprake van duidelijke sturing en wordt geen aandacht geschonken aan meting van de effectiviteit van het personeelsbeleid. Dit heeft geresulteerd in een individualistisch georiënteerde organisatie die onmachtig is haar medewerkers goed aan te sturen. De stichting maakt gebruik van 17 locaties waarvan er vier in eigen bezit zijn. De onderhoudstoestand van de vier eigen locaties is matig. Vanuit die locaties wordt gewerkt met 13 teams. Deze worden aangestuurd vanuit de productgroepen 'algemeen maatschappelijk werk' en 'specifieke diensten'. Dit organisatiemodel blijkt eerder tot een verzwakking dan tot een versterking te hebben geleid. KPMG stelt daarom dat dit een versnipperde structuur veroorzaakt waarbij beide groepen in de praktijk onafhankelijk van elkaar opereren en elkaar soms beconcurreren. Er is geen adequaat management informatiesysteem. Primaire oorzaak hiervan is het ontbreken van schriftelijke verantwoording van de medewerkers waar het gaat om hun werkzaamheden. Daarnaast ontbreken essentiële ondersteunende faciliteiten zoals een geschikt geautomatiseerd systeem. KPMG stelt dat het huidige financieringssysteem op basis van een vaste prijs per hulpeenheid niet naar tevredenheid functioneert. Volgens KPMG geldt dat niet alleen voor de stichting maar ook voor een aantal van de afnemende gemeenten. KPMG constateert dat de stichting geen gestandaardiseerde werkwijzen gebruikt. Kritieke momenten in de processen zijn niet bepaald waardoor er amper inzicht in de afzonderlijke processtappen is. Pogingen hiertoe uit het verleden hebben onvoldoende samenhang en balans kunnen scheppen. Ook dit leidt tot de onmogelijkheid om managementinformatie, kwaliteitszorg en financieel beheer vorm te geven. Tegelijkertijd stelt KPMG dat er - door de keuze van het bestuur voor een vorm van besturen op afstand - een hiaat ontstaat tussen de dagelijkse operationele werkzaamheden en de lange termijn strategie waardoor de directie een klankbord mist. KPMG komt op grond van haar onderzoek tot de conclusie dat de stichting weinig daadkracht heeft getoond inzake beleidsbepalende en bestuurlijke verplichtingen. Actieplannen Door KPMG is de gewenste situatie geformuleerd. Deze zou stapsgewijs bereikt kunnen worden. Hiertoe heeft KPMG een actieplan in 9 onderdelen opgezet. Alleen de actieplannen 12 en 6 zijn voor de gemeenten in directe zin relevant. Actieplan 1 betreft het reorganisatiebudget. Actieplan 2 gaat over de financieringssystematiek. Het 6e actieplan betreft de vraag vanuit de klantfinancier. 3

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 2001 | | pagina 45