Er dient in uw optiek eerst sprake te zijn van waardevermindering. Indien er geen sprake is van een waardevermindering hoeft er ook geen berekeningsmethodiek te worden toegepast omdat in dat geval de waarde voor en na de nieuwe planologische situatie identiek zal zijn. De commissie komt, gelet op de bijgaande processtukken alsmede gelet op het verhandelde ter zitting, tot de volgende conclusies: Uitgangspunt is art. 49 WRO. Ingevolge dit artikel, voorzover hier van belang, kent de ge meenteraad aan een belanghebbende die ten gevolge van een bestemmingsplan(wijziging) schade lijdt welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven een re delijke schadevergoeding toe. Op grond van staande jurisprudentie blijkt dat voor de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding wegens bestemmingsplanwijziging bepaald dient te worden of er sprake is van een wijziging van het planologisch regime. Deze wijziging moet dan leiden tot een voor betrokkene nadeliger positie waardoor er schade ontstaat. Er zal een vergeli|king moeten plaats vinden tussen de oude situatie (voorheen geldend planologisch regime) en de nieuwe situatie nadat de gewijzigde planologische situatie formele rechtskracht heeft ver kregen. ABRvS, 5 oktober 1999, BR 2000/673 ABRvS, 20 augustus 1999; ABRvS, 17 februari 2000, BR2001/51) De commissie heeft in het advies van de SAOZ inzake het verzoek van bezwaarde het vol gende geconstateerd: ju* I. SAOZ concludeert dat er sprake is van een gewijzigd planologisch regime, onder het voormalige bestemmingsplan "Utbuorren, kern Terhorne" had het perceel tegenover de woning van bezwaarde de bestemming "groenvoorzieningen" zodat de bouw van recreatiewoningen uitgesloten was; onder vigeur van het nieuw vastgestelde be stemmingsplan "Dorpsvernieuwing Terherne Kom" is de bouw van recreatiewonin gen wel toegestaan. II. Vervolgens wordt door SAOZ, conform regels geformuleerd in de jurisprudentie, be oordeeld of bezwaarde door de sub I vermelde wijziging in een ongunstiger situa tie is komen te verkeren, waaruit schade op grond van art. 49 WRO zou zijn ont- staan III. SAOZ concludeert dat bebouwing van het braakliggend perceel tegenover de recrea tiewoning van bezwaarde "geen waardedrukkende uitwerking heeft op de onroeren de zaak van betrokkene." Ook is er geen sprake van privacyverlies (uitzichtschade), en/of parkeerschade. IV. SAOZ is van oordeel dat er geen sprake is van het ontstaan van een voor bezwaarde nadeliger situatie waardoor recht op schadevergoeding ex art. 49 WRO zou kunnen zijn ontstaan. (Het rapport van de SAOZ dient ais hier ingelast te worden beschouwd) De commissie interpreteert de door bezwaarde geciteerde jurisprudentie als volgt: de Afdeling formuleert in deze uitspraken richtlijnen voor toepassing van schadetaxaties. De Afdeling schrijft voor dat er twee waarderingen dienen plaats te vinden, namelijk een waardering van de onroe rende zaak vóór de planwijziging (in casu toen op het perceel de bestemming groenvoorzieningen rustte) en een waardering van de onroerende zaak nadat de planwijziging een rechtsfeit is ge worden (in casu de nieuwe bestemming van het perceel, indicatie nieuwbouw). Pas wanneer vaststaat dat er een waardevermindering heeft plaats gevonden zal er een berekening van de waarde dienen plaats te vinden waarop de schadevergoeding kan worden gebaseerd. Pagina 3 Advies bezw.Fuller-Brouwer/ /3

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 2001 | | pagina 40