verzoeker. De nieuwe woning past in het beeld van de in het gebied voorkomende
recreatiewoningen, waarop toch al zicht bestaat.
Door de indeling van de woning van verzoeker, met het leefgedeelte aan de achterzijde
(noordzijde), ontstaat voorts geen privacyverlies in de woning of de tuin van verzoeker.
Het zicht van verzoeker op de nieuwe woning zal zich vooral beperken tot bij die gele
genheden dat hij zijn woning bereikt of verlaat. Tijdens zijn verblijf in de woning zal hij de
nieuwe woning slechts in ondergeschikte mate zien, in elk geval niet zodanig dat dit een
negatieve uitwerking heeft op zijn woon- en leefgenot.
Verzoeker geeft nog aan dat door bebouwing van het perceel de mogelijkheid wordt
weggenomen om aldaar een auto of een boottrailer te stallen of om het als speelterrein
aan te wenden.
De commissie is van mening dat verzoeker hiervan tot nu toe wellicht heeft kunnen
profiteren, omdat het niet anders aangewend is geweest, maar dat hij hieraan geen
rechten kan ontlenen. Het perceel is niet bij hem in eigendom en had ingevolge de
bestemming "groenvoorzieningen" van plantsoen kunnen worden voorzien, waardoor de
bestaande gebruiksmogelijkheden hem ook waren ontnomen.
Extra parkeerdruk door de bouw van de woning, zoals benadrukt in het faxbericht van de
heer mr Fuller van 5 januari 2000, acht de commissie eveneens geen reden tot een voor
verzoeker nadelige positie. Verzoeker heeft een eigen parkeermogelijkheid in de dubbe
le garage. Gezien de oppervlakte van het thans te bebouwen perceel mag worden
aangenomen dat ook hier een mogelijkheid voor stalling van een auto, eventueel boot
trailer wordt geschapen. In het geval dit niet gebeurt, zal elders een parkeermogelijkheid
moeten worden gezocht, maar dit benadeelt niet de waarde van de onroerende zaak van
verzoeker.
Om vorengenoemde redenen is de commissie van oordeel dat geen voor verzoeker
nadelige situatie is ontstaan, die aanleiding zou kunnen zijn voor een planschadevergoe
ding als bedoeld in artikel 40 W.R.O.
0
