Vragen raadscommissie.
1Locatiekeuze. Zoals eerder vermeld zijn bij de zoektocht meerdere locaties op het traject
Terherne-Fonejacht tegen het licht gehouden. De MER beschrijft dit zoekproces. De door de
bezwaarmakers genoemde locatie nabij de spoorbrug is destijds ook bekeken. In verband
met de rijkswerken aan het aquaduct (het rijk had daar een eigen opslag voor grond en
bentoniet) en de ligging van twee zware (gas- en water)transportleidingen - angst voor ver
zakking en dus schade aan de leidingen - onder de locatie, was deze locatie geen optie.
Bovendien zou het creëren van een noodzakelijke loswal vlak bij de spoorbrug tot een nau
tisch ongewenste situatie leiden. De locatie nabij Fonejacht is later door de provincie aan
gekocht ten behoeve van de opslag voor licht verontreinigde specie en hekkelspecie. Deze
locatie is te klein om aan de gewenste capaciteit voor klasse 3 en 4 specie te voldoen. Bo
vendien is de ligging ook relatief dicht bij de (destijds) gewenste locatie nabij Leeuwarden
(Schenkenschans), waarmee de gewenste spreiding over de provincie (logistiek) niet werd
bereikt. Het bestaande provinciale depot bij Grou (Meinga) kan niet meer worden gebruikt in
verband met de gemeentelijke uitbreidingsplannen ter plaatse. Gevolg is een ruiltransactie
in 1993 tussen provincie en de gemeente Boarnsterhim, waarbij aandacht is voor de pro
blematiek van de gemeente. E.e.a. leidt tot gedeeltelijk medegebruik door de gemeente.
waarbij Triiehûs provinciaal eigendom wordt. De gemeente heeft de mogelijkheid om 20.000
m3 klasse 2 specie om niet te bergen en nog een optie voor 20.000 m3 tegen betaling van
aan storttarief. Tevens is ca. 4.000 m3 klasse 2 specie van de gemeente Boarnsterhim Uit
rle Jonoebuurstervaart in de provinciale put bii Foneiacht geborgen.
2. Hoogte en hoeveelheid. In Fryslân is sprake van een hoeveelheid klasse 3 en 4 (en EURAL)
specie van ruim 2 min m3. Vanwege het aanpakken van de verontreinigingsbronnen (lozin
gen) zal na verwijdering van de met klasse 3 en 4 vervuilde waterbodems de waterbodem
kwaliteit vooruit gaan. Het klasse 3 en 4 probleem is daarmee geen structurele zaak. In de
filosofie van de milieu effect rapportage "Restwerk" zou een evenredige verspreiding over
een drietal regionale depots de gewenste oplossing zijn voor het klasse 3/4 probleem. In dat
kader is een capaciteit van 600.000 m3 minimaal gewenst, te meer daar een deel van het
depot Trijehûs voor de oplag van klasse 0,1 en 2 specie wordt gebruikt. Deze relatief scho
ne specie moet onder meer worden gebruikt voor de afwerking (afdekking) van het klasse
3/4 gedeelte. Terecht is geconstateerd dat de stortplaats De Wierde onlangs een nieuw
compartiment voor klasse 3 en 4 specie (ook EURAL; de huidige sanering in Leeuwarden
gaat daarheen) heeft geopend. De conclusie mag daaruit niet zijn dat Trijehûs dan wel lager
kan of achterwege kan blijven. Dit mag des te meer duidelijk worden uit het feit dat de start
locatie bij Leeuwarden van de baan is. Hoeveelheid en hoogte zijn nauw aan elkaar gerela
teerd en hebben ook alles te maken met de exploitatie van het depot. Inleveren op hoogte
betekent hogere stortkosten. Hogere stortkosten betekent minder baggerwerk voor hetzelf
de geld en derhalve langer voortduren van het baggerprobleem. Ter indicatie: 1 meter lager
betekent een toename van de stortkosten met 20-25% en het niet kunnen baggeren van 25
tot 30 km vaarweg. De hoogtemaat die wordt genoemd moet ook worden gezien in relatie
met het aangrenzende gebied de Rengerspolle. Tevens is de opbouw naar de uiteindelijke
hoogte geleidelijk ofwel "getrapt". Langs de vaarroutes rond het eiland bevindt zich een bre
de bermstrook; de uiteindelijke depothoogte begint "pas" op ca. 20 m uit de oever. Door
passende begroeiing kan de "bult" worden gecamoufleerd.