Stichting Advisering Bestuursrechtspraak 3.
ïi
voor Milieu en Ruimtelijke Ordening
StAB/35188/S 7 juni 2001
7.6 Recreatie op verontreinigde bodem
Volgens verzoekster is het ongewenst dat recreatie tezijnertijd plaatsvindt op een verontreinig
de bodem.
Ten aanzien hiervan merk ik op dat het depot na afwerking wordt voorzien van een afdichting
en een 1 meter dikke leeflaag (voorschrift II). Daarnaast blijft ook na afwerking van het depot
controle op de verspreiding van verontreinigingen plaatsvinden.Het is overigens inmiddels niet
meer ongebruikelijk dat stortplaatsen nadat deze zijn voorzien van een adequate bovenafdich-
ting worden gebruikt voor recreatieve doeleinden18. Het aanbrengen van een leeflaag wordt
ook bij bodemsaneringen gedaan, ook ten behoeve van de functie wonen.
8. SAMENVATTING
In dit verslag is paar aanleiding van de bezwaren van verzoekster het volgende vastgesteld:
1 Het geldende provinciaal milieubeleidsplan sluit niet uit dat er in het depot specie vanuit de
gehele provincie wordt geaccepteerd. Ook het overige, daaraan voorafgaande en daaruit vol
gende beleid ten aanzien van baggerspecieverwijdering, gaat niet uit van regionaal afgebaken
de depots waar uitsluitend specie uit een specifieke regio geborgen mag worden. Om die reden
zie ik ook geen strijdigheid met provinciaal beleid dienaangaande.
2 Hoewel de vergelijking van locaties niet in een rapport is beschreven of in een separaat on
derzoek aan de orde is geweest, is de locatiekeuze voor Trijehûs mede gebaseerd op een ver
gelijking met een aantal andere locaties. Er is geen wettelijke plicht voor het opstellen van een
MER waarbij meerdere locaties in beschouwing worden genomen.
3 Het baggerspeciedepot ligt buiten de begrenzing van het milieubeschermingsgebied spe
ciale beschermingszone Vogelrichtlijn Nationaal Park i.o. "De Alde Feanen". Indirecte ef
fecten kunnen bestaan uit verstoring en verspreiding van verontreinigingen. De kans op ver
mindering van de natuurwaarde doordat verontreinigingen uitlogen en de beschermde flora of
fauna aantasten in het natuurgebied is hier, gelet op bodembeschermende voorzieningen (deels
van nature aanwezig), niet groot. Door middel van monitoring kan tijdig worden vastgesteld
of er uitspoeling plaatsvindt en zonodig kunnen tijdig corrigerende maatregelen worden getrof
fen Uitgaande van de in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarden ter plaatse van het
natuurgebied (maximaal LAeq van 40 dB(A), Uax 60 dB(A)) is er geen of nauwelijks sprake
van verstoring.
18 Denk bijvoorbeeld aan natuurontwikkelingsprojecten met extensieve recreatie of golfterreinen.
Ons kenmerk Dat""1
Bladnummer