Argumenten:
1Het geldende bestemmingsplan is ouder dan 10 jaar.
Medewerking aan de bouwaanvraag is slechts mogelijk middels een vrijstellingsprocedure krach
tens artikel 19, lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Artikel 19, lid 4 WRO staat een vrij
stelling op basis van eerder genoemd artikel slechts dan toe indien er een voorbereidingsbesluit
geldt voor het betreffende gebied.
2. De voorziene wijzigingen in de gevel en het dak passen in het bestemmingsplan en er zijn
geen stedenbouwkundige dan wei planologische bezwaren.
De zonder vergunning gerealiseerde wijzigingen in het dak en de gevel passen binnen het gelden
de bestemmingsplan. Het betreft met name de vergroting van het dak en realisatie van een aantal
dakkapellen. Hiertegen bestaan geen stedenbouwkundige dan wel planologische bezwaren. De
aanvraag is getoetst door Hûs en Hiem en door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
3. Er zijn geen stedenbouwkundige en planologische bezwaren tegen realisatie van de aanbouw,
medewerking moet derhalve mogelijk zijn.
De zonder vergunning gerealiseerde aanbouw valt binnen de bestemming woondoeleinden, ca
tegorie tuin" van het geldende bestemmingsplan. Binnen een centrumfunctie is een dicht bebou
wingspercentage niet ongebruikelijk en een bestemming "tuin" is in planologisch opzicht onge
bruikelijk. Het betreft een relatief kleine aanbouw welke geen stedenbouwkundige en planologi
sche problemen oplevert. Daarbij is in januari 2000 (middels een vrijstelling) toestemming ver
leend om op het naast gelegen perceel (van de buren) een serre te plaatsen binnen de bestem
ming tuin. Hierdoor is een precedent geschapen op basis waarvan ook in onderhavig geval me
dewerking aan een aanbouw mogelijk wordt geacht.
4. De trap bij de aanbouw is gewenst in het kader van de brandveiligheid. Echter een doorgang
buitenom naar de bovenwoning is ongewenst, de trap mag uitsluitend de functie van brand
trap vervullen.
Aanvrager heeft middels een trap buitenom een toegang naar de bovenwoning gecreëerd. In prin
cipe is een dergelijke doorgang overbodig omdat reeds een bestaande doorgang in het pand zelf
aanwezig is. De bovenwoning maakt onlosmakelijk deel uit van het winkelbedrijf op de begane
grond. Door een toegang op de zijkant toe te staan wordt impliciet de woning losgekoppeld van
het bedrijf. Gelet op het niet noodszakelijk zijn van de trap, de planologisch niet wenselijke situa
tie en de mogelijke overlast heeft het college in eerste instantie besloten geen medewerking te
verlenen aan de trap. Dit is aan aanvrager meegedeeld.
Uit de reactie van aanvrager blijkt dat de originele trap naar de bovenverdieping eind jaren 80 is
verdwenen. Wel is nog een trap aanwezig naar de opslag. Aanvrager geeft aan dat de trap bui
tenom noodzakelijk is om de woning op de eerste verdieping te bereiken en vanwege de brand
veiligheid. Uit overleg met de sectie Bouw- en woningtoezicht blijkt dat vanwege de brandveilig
heid een trap in beginsel noodzakelijk is.
Vanuit dit standpunt bekeken moet het besluit van 7 mei 2002 (zie ter inzage liggende stukken)
in heroverweging worden genomen en aangegeven wordt dat het college in principe bereid is
medewerking aan de trap te verlenen, als zijnde brandtrap. Ter plaatse is door ambtenaren van de
secties Bouw- en woningtoezicht en Ruimtelijke Ordening geconstateerd dat een trap binnendoor
aanwezig is. Doordat de trap buitenom alleen als brandtrap gebruikt mag worden, dient de deur
ter plaatse zodanig aangepast te worden dat deze alleen als (nood)uitgang gebruikt kan worden.
Van een ingang kan en mag derhalve geen sprake zijn.
Pagina 2
08. rojw313 voorbereidingsbesluit Parkstraat 6 te Grou aug 2003/rowj/2