Bij brief van 28 juni 2007 wordt namens het college vastgesteld dat bezwaarmaker zijn bouwaanvraag
niet heeft ingetrokken. De raad zal als beslissingsbevoegd orgaan voorgesteld worden de vrijstelling te
weigeren. 5
Bezwaarmaker heeft bij brief van 13 juli 2007 herhaald van mening te zijn dat het tuinhuisje
bouwvergunningsvrij is. Voor het geval dat hij ongelijk heeft, verzoekt hij aan te geven wat hij aan het
tuinhuisje moet veranderen om niet bouwvergunningplichtig te zijn. Hij toont zich bereid aanpassingen
aan het bouwwerk te doen.
Namens het college is bij brief van 17 juli 2007 een reactie op de brief van bezwaarmaker gegeven.
Bij brief van 23 augustus 2007 heeft bezwaarmaker de raad geadviseerd het voorstel van het college tot
in'%1!1"8 'n behandelin8 te nemen, omdat hij geen verzoek om medewerking
middels artikel 19, lid 1, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) heeft gedaan.
De raad heeft op 11 september 2007 besloten tot weigering van vrijstelling ten behoeve van het plaatsen
van het tuinhuisje. H
Het college heeft op diezelfde datum besloten tot weigering van de bouwvergunning.
Beide besluiten zijn bij brief van 02 oktober 2007 aan bezwaarmaker bekend gemaakt.
Bezwaarmaker heeft bij brief van 07 november 2007 tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
Namens het college is een Nota van inlichtingen d.d. 15 november 2007 bij de Commissie ingediend.
Inhoud bezwaar
Bezwaarmaker wijst er op dat hij zich vanaf het begin op het standpunt heeft gesteld dat het tuinhuisje
bouwvergunningsvrij is. Hij geeft aan er rekening mee te houden dat zijn standpunt onjuist is vanwege
het stringentere regiem voor recreatiewoningen.
Bezwaarmaker merkt op tweemaal verzocht te hebben om hem mede te delen welke veranderingen hij
aan het tuinhuisje moet aanbrengen om het bouwsel vergunningsvrij te laten zijn. Hij beroept zich in dit
verband op het gelijkheidsbeginsel. Bezwaarmaker denkt daarbij aan het creëren van een afdak met één
of twee gevels.
Tijdens de hoorzitting voegt bezwaarmaker daaraan toe het een vreemde manier van besturen te vinden
dat ongevraagd een besluit omtrent de verlening van vrijstelling is genomen. Zijns inziens was bij
voorbaat duidelijk dat dit in verband met het bepaalde in artikel 19, lid 4, WRO zou stranden.
Bezwaarmaker wijst voorts op de dubbelbestemming op zijn perceel, waardoor het noodzakelijk is het
bestemmingsplan te herzien. Hij verzoekt in afwachting hiervan het tuinhuisje te gedogen, omdat in
nieuwe bestemmingsplannen de toegestane oppervlakte voor bijgebouwen behoorlijk is vergroot.
Bezwaarmaker stelt de vrees van het college voor permanente bewoning niet te delen.
Bezwaarmaker geeft verder aan dat een gedeelte van het tuinhuisje op mandelig terrein staat.
Tot slot meent bezwaarmaker dat bij de beoordeling van zijn bezwaar niet alleen op rechtmatigheid maar
ook op doelmatigheid van de besluitvorming behoort te worden getoetst.
Pagina 2
Advies De Lorijn december 2007