bestemmingsplan de bestemming 'recreatieve doeleinden'. Op grond van de bij deze bestemming
bijbehorende voorschriften (artikel 3, lid 3, onder a, sub 4) geldt ten aan zien van gebouwen dat-
"van woningen de oppervlakte ten hoogste 120 m2 mag bedragen en de oppervlakte van daarbij
behorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bergingen ten hoogste 30 m2 mag bedragen".
Vast staat dat op het perceel Djerreblom 17 met vrijstelling een garage van 32 m2 is gebouwd. De
maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen is dus reeds benut. Het tuinhuisje is dan ook zonder
meer in strijd met het bestemmingsplan. Het feit dat het tuinhuisje op mandelig terrein staat, maakt dat
niet anders.
Om die reden komt de bouwaanvraag in beginsel voor weigering in aanmerking. Aan een dergelijke
weigering kan slechts ontkomen worden, indien deze strijdigheid weggenomen kan worden door middel
van het verlenen van vrijstelling.
Ingevolge artikel 46, lid 3, Ww wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden
ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO geacht mede een verzoek
om zodanige vrijstelling in te houden. Een uitdrukkelijk verzoek om vrijstelling van de zijde van
bezwaarmaker is dus niet nodig.
In dit geval is bij het ontbreken van een toereikende binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid vrijstelling als
bedoeld in artikel 19, lid 1, WRO benodigd. De raad is, nu er kennelijk geen delegatiebesluit is, het
bevoegde bestuursorgaan.
Aangezien bezwaarmaker de gelegenheid is geboden zijn bouwaanvraag en daarmede zijn impliciete
verzoek om vrijstelling in te trekken (zie brief d.d. 27 februari 2007), heeft het college terecht aan de raad
de vraag voorgelegd of hij bereid was vrijstelling te verlenen. Ook al was de uitkomst wellicht
voorspelbaar, het college is niet bevoegd op een verzoek om artikel 19, lid 1-vrijstelling te beslissen. Aan
het voorleggen ter besluitvorming aan de raad viel derhalve voor het college niet te ontkomen zonder
duidelijke intrekking van de aanvraag door bezwaarmaker.
Het besluit op een verzoek om vrijstelling is anders dan het besluit op een bouwaanvraag een zg. vrije
beschikking. Dit houdt in dat de raad in principe ruime beleidsvrijheid heeft. Toetsing van het besluit tot
weigering van de vrijstelling in het kader van de heroverweging naar aanleiding van het bezwaarschrift
geschiedt wat betreft de rechtmatigheid naast de criteria in de wet op basis van de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur. In dat verband komt ook de afweging van de betrokken belangen - waaronder die
van bezwaarmaker - aan de orde. Daarnaast wordt het besluit getoetst op doelmatigheid.
Blijkens het desbetreffende raadsvoorstel ten behoeve van de besluitvorming door de raad op 11
september 2007 is de weigering van de vrijstelling gebaseerd op de ruime mogelijkheden die het
geldende bestemmingsplan reeds voor de recreatieve functie kent. Voor hoofdgebouwen is een maximale
oppervlakte van 120 m2 toegestaan, terwijl daarnaast bijgebouwen tot een maximale oppervlakte van 30
m2 kunnen worden gerealiseerd. Tijdens de hoorzitting is onder verwijzing naar andere
bestemmingsplannen, waarin eveneens een recreatieve functie voorkomt, van de zijde van de raad
aangetoond dat deze mogelijkheden inderdaad ruim zijn. In die andere bestemmingsplannen is de
maximale oppervlakte voor hoofdgebouwen namelijk beperkt tot 70 m2, terwijl geen bijgebouwen zijn
toegestaan.
De Commissie deelt dan ook de mening van de raad dat het bestemmingsplan voor bezwaarmaker
voldoende mogelijkheden voor bebouwing in relatie tot het gebruik voor recreatieve doeleinden biedt. Zij
kan zich om meerdere redenen voorstellen dat de raad deze mogelijkheden niet wil uitbreiden. Door de
raad is in dit verband met name gesteld dat hij permanente bewoning niet in de hand wil werken. De
Commissie meent dat dit argument terecht door de raad mede ter motivering van de weigering om
vrijstelling te verlenen is aangevoerd.
Pagina 4
Advies De Lorijn december 2007