bepaald dat aan- en uitbouwen aan de bepalingen opgenomen onder sub a, onder 1 tot en met 3, van het betreffende artikel moeten voldoen dan wel aan het gestelde onder sub b van het genoemde artikel. Voor de Commissie staat vast dat de zinsnede "dan wel" taalkundig gelezen dient te worden als "of". Een andere uitleg acht zij uitgesloten. De Commissie voelt zich hierin gesteund door woordenboeken als Koenen en Van Dale, die aan de woorden "dan wel" de voornoemde uitleg geven. De uitleg die het college aan de woorden "dan wel" geeft (t.w. "en"), kan zij dan ook niet volgen. Zij begrijpt dat het college zijn oordeel mede baseert op eerdere rechterlijke uitspraken. In die gevallen is de uitleg van het bestemmingsplan op dit onderdeel echter niet uitdrukkelijk aan de rechter voorgelegd. De Commissie gaat er vanuit dat - waar bezwaarmakers in het verleden geen blijk hebben gegeven daarover met het college van mening te verschillen - de rechter zich zonder verdere toetsing bij de uitleg van het college heeft aangesloten. De Commissie is zich er verder van bewust dat het college ruime beoordelingsruimte heeft als het gaat om de interpretatie van bestemmingsplanbepalingen. Deze gaat echter niet zover dat van een heldere, eenduidige en niet voor tweeërlei uitleg vatbare omschrijving afgeweken kan worden. Zoals reeds aangegeven is, kan over de interpretatie van de betreffende bepaling naar het oordeel van de Commissie geen discussie bestaan: de redactie is volstrekt duidelijk en kan slechts op één manier uitgelegd worden. De Commissie heeft daarnaast begrepen dat het college aan zijn standpunt wenst vast te houden, omdat in het verleden de bepaling uit het bestemmingsplan consequent is gehanteerd alsof er gestaan heeft "en". Zij erkent dat er in het kader van het gelijkheidsbeginsel reden kan zijn om in afwijking van een uitdrukkelijke wetsbepaling te beslissen. Het gelijkheidsbeginsel kan in dit geval echter niet jegens bezwaarmakers als argument gebruikt worden om het bouwplan in strijd te achten met het bestemmingsplan. Immers, daarmede zouden bezwaarmakers afgehouden worden van een aanspraak die zij rechtens op basis van de bepalingen van het bestemmingsplan hebben. Het gelijkheidsbeginsel kan daarvoor niet ingeroepen worden. Na het voorgaande dient vervolgens dus nagegaan te worden of het bouwplan - dat inderdaad in strijd is met de bebouwingsbepalingen die gelden voor een hoofdgebouw (t.w. artikel 4, lid 3, sub a, onder a: bouwen buiten bebouwingsvlak) - wel voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 3, onder b (regels voor bijgebouwen). Ook op die wijze kan immers aan het bestemmingsplan voldaan worden. Voor de Commissie staat vast dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en aan- en uitbouwen op het perceel De Kleef 1-3 in Akkrum binnen de toegestane 50 m2 blijft. Door het college wordt dit ook niet bestreden. Aangezien het hier om een horecabedrijf gaat, is voorts de bepaling dat bij iedere woning een niet met gebouwen bebouwd erf van ten minste 5 m2 aanwezig dient te zijn, niet van toepassing. Aldus bezien kan de conclusie geen andere zijn dan dat het bouwplan in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Uit dien hoofde is er dus geen grond de gevraagde bouwvergunning te weigeren. Ten onrechte heeft het college dan ook op grond van artikel 46, lid 3, van de Ww de bouwaanvraag tevens als aanvraag om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, lid 1, van de WRO aangemerkt en daarover een besluit van de raad gevraagd. Het besluit van de raad d.d. 2 september 2008 tot weigering van de vrijstelling kan om die reden niet in stand blijven en moet herroepen worden. De Commissie stelt vervolgens vast dat de aanvraag voor de bouwvergunning is ontvangen op 6 mei 2008. Het besluit om de bouwvergunning te weigeren is bekend gemaakt bij brief van 18 september 2008. Dit is ruim 19 weken na ontvangst van de bouwaanvraag. Pagina 4 Advies Aarts december 2008

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 2009 | | pagina 165