c. én het nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel kan worden bereikt
(evenredigheid).
In artikel 11 jo. artikel 7 lid 2 van de Model-Afvalstoffenverordening 2003 is bepaald, dat
inzamelaars in beginsel slechts huishoudelijk afval mogen inzamelen wanneer zij in bezit zijn
van een vergunning. Als we dit vergunningstelsel toetsen op de bovenstaande punten, dan
leidt dit tot de volgende conclusies:
Ad 1/a) Er gaat geen discriminerende werking van uit, omdat zowel Nederlandse als
buitenlandse dienstverrichters een vergunning moeten aanvragen alvorens zij afval
mogen inzamelen. Derhalve zijn buitenlandse dienstverrichters niet in het nadeel ten
opzichte van Nederlandse dienstverrichters:
Ad 2/b) In de tweede plaats is het vergunningstelsel gerechtvaardigd vanwege een
'dwingende reden van algemeen belang', omdat uit de toelichting blijkt dat zij dient ter
bescherming van het milieu en volksgezondheid (artikel 9). Daarmee is de
noodzakelijkheid aangetoond (artikel 16);
Ad 3/c) Het vergunningstelsel beoogt een toetsing omdat de uitvoering van de dienst
(het inzamelen van afval) aan bepaalde kwaliteitseisen dient te voldoen. Het achteraf
toetsen zou ondoelmatig zijn (huisvuil blijft aan straat staan). Toetsing achteraf zou
derhalve het milieu en de volksgezondheid juist in gevaar kunnen brengen. Ter
zekerheid van de continuering van het ophalen van huishoudelijk afval en het
afstemmen van aanbieding en inzameling (tijd en middelen). Een toetsing achteraf is
niet wenselijk omdat bij mislopen huisvuil aan de straat blijft staan.
Kortom: omdat is voldaan aan de uitzonderingsgronden van artikel 9 en 16, levert het
vergunningvereiste uit de Afvalstoffenverordening 2003 geen strijdigheid op met de
Dienstenrichtlijn.
In de onderliggende model-Afvalstoffenverordening 2008 is de vergunning vervangen door
privaatrechtelijke contracten, dan wel een systeem van melding gecombineerd met
algemene regels, waarbij het contract zich beperkt tot verplichting tot continuering en
afstemming. Ook dit moet worden aangemerkt als een vergunningstelsel in de zin van de
Dienstenrichtlijn en bekeken moet worden of het verenigbaar is met de Dienstenrichtlijn.
Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat privaatrechtelijke contracten, dan wel
een systeem van melding gecombineerd met algemene regels gezien de punten eveneens
qeen strijdigheid met de Dienstenrichtlijn opleveren, want dit systeem is eveneens in
overeenstemming met het non-discriminatie beginsel, het noodzakelijkheidsbeginsel en het
evenredigheidsbeginsel.
Stap 3: Vergunning voorwaarden toetsen aan artikel 10,14 en 15 Dienstenrichtlijn
Een laatste stap zou zijn om ook de vergunningvoorwaarden te toetsen op strijdigheid met
de Dienstenrichtlijn. Op grond van artikel 10 Dienstenrichtlijn moeten
vergunningvoorwaarden bijvoorbeeld non-discriminatoir, ondubbelzinnig en objectief zijn.
Daarnaast geeft artikel 14 Dienstenrichtlijn aan welke voorwaarden verboden zijn en bepaalt
artikel 15 Dienstenrichtlijn welke eisen aan evaluatie onderworpen kunnen zijn.
Omdat de model-Afvalstoffenverordening 2008 op zichzelf geen voorwaarden bevatten die
kunnen worden getoetst, gaat het te ver om hier in dit verband verder over uit te wijden. Voor
gemeenten is het echter wel raadzaam om bewust te zijn van het bovenstaande.