Artikel 6
Belastingtarieven
1de heffing als bedoeld in artikel 5, eerste lid,
bedraagt per perceel 129,25
2. de heffing als bedoeld in artikel 5, tweede lid,
bedraagt per perceel 101,70
3. de heffing als bedoeld in artikel 5, eerste lid,
bedraagt per bedrijfspand 129,25
4. de heffing als bedoeld in artikel 5, derde lid,
bedraagt:
a. bij een waterverbruik van meer dan 1m3, doch
minder dan 500 m3 101,70
b. bij een waterverbruik van meer dan 500 m3, doch
minder dan 1.000 m3; 230,95
c. bij een waterverbruik van meer dan 1.000 m3, doch
minder dan 1.500 m3 461,90
d. bij een waterverbruik van meer dan 1.500 m3, doch
minder dan 2.000 m3 692,85
e. bij een waterverbruik van meer dan 2.000 m3 923,80
f. de heffing indien vanaf het perceel uitsluitend hemel- en/of grondwater wordt afge
voerd, én dat perceel, zijnde een onroerende zaak, op grond van de Wet waardering
onroerende zaken een vastgestelde waarde heeft van tenminste 20.000,-:
- voor de eigenaar, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, per perceel 64,60
- voor de gebruiker, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, 50,85
ongeacht het aantal kubieke meters dat vanuit het perceel
wordt afgevoerd, per perceel
Artikel 7
Belastingjaar
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8
Wijze van heffing
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tiidsgelang
1De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikers
deel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de
loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde ge
deelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aan
vang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Pagina 3
BL Rioolheffing 2010/3