3. In afwijking van het tweede lid kan de duur/hoogte van de maatregel worden
verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een
besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde
als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is
opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van
dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente
1Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44,
eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het
werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de
inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het
benadelingsbedrag. Onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de ten
onrechte ontvangen bijstand.
2. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij een benadelingsbedrag tot 1.000,-: 10 procent van de WIJ-norm;
b. bij een benadelingsbedrag van 1.000,- tot 2.000,-: 20 procent van de
WIJ- norm;
c. bij een benadelingsbedrag van 2.000,- tot 4.000,-: 40 procent van de
WIJ- norm;
d. bij een benadelingsbedrag van 4.000,- of meer: 100 procent van de WIJ-
norm.
3. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.
4. Van een maatregel wordt afgezien:
a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek
ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;
b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar
Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.
HOOFDSTUK 4. ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN
Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen
1Als de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt
als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van
40% van de WIJ- norm.
2. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.
3. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van
verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een
schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode
van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een
schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
5