Van toekenning tot tenuitvoerlegging
Werkt de jongere wel mee aan de totstandkoming van een werkleeraanbod maar weigert
hij dit aanbod na ontvangst van de toekenningsbeschikking, dan kan het werkleeraanbod
worden ingetrokken (art. 21onderdeel b WIJ). Door de weigering bestaat geen recht op
een inkomensvoorziening (art. 42, eerste lid, onderdeel a WIJ). Zoals reeds aangegeven
bestaat dat recht evenmin als uit houding en gedrag van de jongere ondubbelzinnig kan
worden afgeleid dat hij de verplichtingen die verbonden zijn aan het werkleeraanbod in
het geheel niet wil nakomen (artikel 42, eerste lid, onderdeel c ,WIJ). Het
werkleeraanbod kan daarnaast ook worden herzien of ingetrokken als de jongere een of
meerdere verplichtingen schendt die specifiek betrekking hebben op de voorbereiding op
en uitvoering van het werkleeraanbod (artikel 21onderdeel b, WIJ). Het kan dan
bijvoorbeeld gaan om het nalaten een behandeling van medische aard te ondergaan, o
het stellen van onredelijke eisen m.b.t. de te verrichten werkzaamheden. Met de
intrekking van het werkleeraanbod vervalt automatisch het recht op
inkomensvoorziening (artikel 42, eerste lid, onderdeel f, WIJ). Bij een herziening blijft de
inkomensvoorziening in stand.
Een andere sanctie op dergelijk gedrag is dat het werkleeraanbod wel in stand blijft maar
de inkomensvoorziening verlaagd wordt, conform de gemeentelijke
afstemmingsverordening (artikel 41, eerste lid, WIJ). Het college kiest welke weg
bewandeld wordt, hetzij de intrekking van werkleeraanbod en inkomensvoorziening,
hetzij het handhaven van het werkleeraanbod en verlaging van die voorziening. Het past
evenwel in het systeem van de WIJ om bij minder ernstige gedragingen tot verlaging
van de inkomensvoorziening te besluiten en bij ernstiger gedrag, bijvoorbeeld waar
sprake is van schending van meerdere verplichtingen of van herhaald gedrag, het
werkleeraanbod in te trekken. Het is immers in de geest van de regeling om, met het
oog op duurzame arbeidsparticipatie, een werkleeraanbod niet te snel in te trekken. Dit
is in de wetgeving tot uitdrukking gebracht doordat verlaging van de
inkomensvoorziening bij schending van de verplichtingen imperatief s voorgeschreven,
waar intrekking van het werkleeraanbod (artikel 21 WIJ) een bevoegdheid is, juist
vanwege de verstrekkende gevolgen daarvan. Bedacht moet daarbij immers worden dat
intrekking van het werkleeraanbod tevens intrekking van de inkomensvoorziening tot
gevolg heeft (indien toegekend) en dus het effect van 'dubbele' bestraffing kan hebben.
Het is daarom raadzaam om niet lichtvaardig tot intrekking van het werkleeraanbod over
te gaan. Een beleid waarbij slechts in uitzonderingsgevallen tot intrekking van het
werkleeraanbod wordt overgegaan, mag daarom in lijn met de bedoelingen van de
wetgever worden geacht. Een dergelijke uitzonderingssituatie zal zich in de aanloop naar
de feitelijke tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod niet spoedig voordoen. Daarvan
kan sprake zijn als van de gemeente niet meer gevergd kan worden dat uitvoering wordt
gegeven aan het werkleeraanbod.
Vanaf de tenuitvoerlegging
Werkt de jongere onvoldoende mee aan de feitelijke uitvoering van het werkleeraanbod,
dan kan de eventuele inkomensvoorziening worden verlaagd, conform de verordening
(art. 41eerste lid WIJ). Daarnaast vervalt het recht op inkomensvoorziening als uit de
houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat deze de
verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn verbonden in het geheel niet wil nakomen
(artikel 42, eerste lid, onderdeel c, WIJ). Voorts kan het werkleeraanbod worden herzien
of ingetrokken als de jongere één van die verplichtingen niet nakomt (artikel 21,
onderdeel b, WIJ). Vindt intrekking plaats dan vervalt daarmee, zoals gezegd, tevens het
recht op inkomensvoorziening (artikel 42, eerste lid, onderdeel f, WIJ). Hetgeen
hierboven over de keuze tussen verlaging van de inkomensvoorziening en intrekking van
10