Aanwijzing van wegen en weggedeelten waar voertuigen kunnen worden verwijderd, overgebracht en in bewaring gesteld in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten. Artikel 2. A. Veiligheid op de weg en vrijheid van het verkeer Als gevallen waarin verwijdering, overbrenging en in bewaringstelling van voertuigen in het belang van de veiligheid op de weg en de vrijheid van het verkeer zie artikel 170, eerste lid, onder a, b van de wet noodzakelijk kunnen zijn, kunnen worden genoemd: Plaats op de weg a. een voertuig dat tot stilstand is gebracht op het trottoir, voetpad, of fietspad, tenzij het een fiets, bromfiets of invalidenvoertuig betreft zie artikel 10 en artikel 5 tot en met 7 RVV 1990). Laten stilstaan b. een voertuig is tot stilstand gebracht: 1op een rotonde, kruispunt of overweg; 2. op een fietsstrook of de rijbaan langs een fietsstrook; 3. op een oversteekplaats binnen een afstand van 5 meter daarvan; 4. in een tunnel; 5. bij een bord bushalte ter hoogte van het geblokte markering of, indiende markering niet is aangebracht op een afstand van minder dan 12 meter van het bord, tenzij het stilstaan dient voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers; 6. op een rijbaan langs een busstrook; 7. op een busbaan of een busstrook met uitzondering van een lijnbus; 8. langs een gele doorgetrokken streep of in strijd met bord E2 van bijlage; 9. op de rijbaan, inclusief de invoeg- en uitrijstrook, van een autosnelweg of autoweg, of - behoudens noodgevallen- op de vluchtstrook, de vluchthaven of de berm van zo'n weg zonder dat de voorgeschreven verlichting wordt gevoerd. Parkeren: c. een voertuig is geparkeerd: 1bij een kruispunt op een afstand van minder dan 5 meter daarvan; 2. voor een inrit of een uitrit; 3. buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg; 4. langs een gele onderbroken streep of in strijd met bord E1 van bijlage; 5. op een wijze waardoor er sprake is van dubbel parkeren; 6. binnen een erf, waarbij - voor zover het een motorvoertuig betreft - geen gebruik is gemaakt van de parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangewezen; 7. op een weg waarvoor de geslotenverklaring geldt; 8. zonder dat de voorgeschreven voertuigverlichting in werking is gesteld. Bevel of aanwijzing: d. een voertuig is tot stilstand gebracht 1in strijd met een bevel of een aanwijzing, gegeven door een daartoe bevoegd en als zodanig herkenbare ambtenaar of ander persoon; 2a. op bevel van een herkenbare ambtenaar waarbij de bestuurder wordt verzocht tot overgifte van het rijbewijs daarvan overeenkomstig artikel 27, lid 1 van de Wegenverkeerswet wordt gevorderd en 2b. geen andere bestuurder beschikbaar is en degene die het procesverbaal opmaakt dit nodig oordeelt. 3. in strijd met bord OB304 waarnaast datum en tijd staat aangegeven, die geldend is voor het daarachter liggende gebied. Pagina 2 3 02 Bylage wegsleepverordening Boarnsterhim 2010/2

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 2010 | | pagina 20