Artikel 49, eerste lid, van de WRO bepaalt het volgende: Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van: a. de bepalingen van een bestemmingsplan, b. het besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in de artikelen 17 of 19, c. het besluit tot het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 40, of van een vergunning of andere beschikking ingevolge artikel 41, d. de aanhouding van het besluit omtrent het verlenen van een bouw- of aanlegvergunning ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet dan wel ingevolge artikel 46, tweede lid, e. aanwijzingen als bedoeld in artikel 37, tweede of vijfde lid, f. het koninklijk besluit als bedoeld in artikel 66, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd kennen burgemeester en wethouders hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO moet worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. De SAOZ kan worden aangemerkt als adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Awb en heeft de gemeenteraad in oktober 2009 geadviseerd over de te nemen beslissing naar aanleiding van het planschadeverzoek. Naar vaste jurisprudentie en in lijn met het bepaalde in artikel 3:49 van de Awb, mag een bestuursorgaan zich bij zijn besluitvorming zonder nadere motivering op een dergelijk uitgebracht deskundigenrapport verlaten, tenzij een deskundig tegenadvies is ingebracht, dan wel het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming ondeugdelijk is. Bezwaarmaker heeft geen deskundig tegenrapport overgelegd. Naar het oordeel van de Commissie is het advies van SAOZ in procedureel opzicht op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Met betrekking tot de inhoud van het advies overweegt de Commissie dat het bij de beoordeling van een verzoek om planschade aankomt op een vergelijking tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt moet worden afgeweken (zie bijvoorbeeld ABRvS 18 januari 2006, AB 2006/167 en ABRvS 29 augustus 2007 BR 2007/979). SAOZ stelt dat met het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan "Staande Mastroute, voormalig traoé Wergea-Oost", waarin aan de desbetreffende gronden, zoals ook voordien het geval was, een agrarische bestemming is toebedeeld in combinatie met de totstandkoming van een bestemmingsplan voor een tracé van de vaarroute aan de westzijde van Wergea, zekerheid is ontstaan dat realisering zich niet zal voordoen. Door het terugbrengen van de agrarische bestemming op de betreffende gronden is de planologische situatie teruggebracht naar die van voor de bestemmingswijziging en is geen sprake van een permanente waardevermindering van de eigendommen van bezwaarmaker. Ook van tijdelijke schade kan niet worden gesproken, aangezien deze in de periode dat het bestemmingsplan "Staande Pagina 5 Advies Boonstra namens Van den Akker juni 2010

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 2010 | | pagina 134