worden. Overigens kan de monumentencommissie worden gecombineerd met een welstands
commissie.
Sub e
De gemeentelijke beleidsadvieskaart (i.h.l. de Gemeentelijke FAMKE) kan een praktische oplos
sing bieden in het geval dat nog geen Malta-proof bestemmingsplan is vastgesteld. In dat geval
kunnen gebieden op een dergelijke beleidsadvieskaart worden opgenomen, indien blijkt dat daar
op grond van gemeentelijk historisch onderzoek mogelijk archeologische sporen in de bodem
kunnen worden aangetroffen.
Sub k
Zoals ook in de algemene toelichting is aangegeven is de hoofdregel dat burgemeester en wet
houders van de gemeente waar het project zich in hoofdzaak afspeelt het bevoegd gezag is. Voor
een verdere toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting behorend bij deze verorde
ning.
De overige begripsbepalingen zijn in hun definitie al ruim omschreven, zodat deze geen nadere
toelichting behoeven. Wat nog wel een nadere toelichting behoeft is het bouwhistorisch onder
zoek. Dit begrip was al bij de vorige gedereguleerde verordening geschrapt:
het bouwhistorisch onderzoek; deze rapportage maakt formeel niet langer deel uit van de
verordening (het oude artikel 3, waarin was bepaald dat het college ten behoeve van de
aanwijzing tot monument een bouwhistorisch onderzoek kon laten verrichten). Bij de aan
wijzing tot monument kan de eigenaar/gebruiker echter niet gedwongen worden een der
gelijk onderzoek te verrichten, voornamelijk vanwege de kosten. Daarnaast is dwang ook
niet mogelijk wegens het ontbreken van de mogelijkheid om binnen te kunnen treden puur
in het geval dat een dergelijk onderzoek gewenst is. Bij niet-woningen is dat wel mogelijk,
maar bij woningen is binnentreden gebonden aan het Huisvrederecht. De strenge eisen dié
hieraan verbonden zijn, maken het niet mogelijk dat voor slechts een bouwhistorisch on
derzoek bij de aanwijzing tot monument wordt binnengetreden. Dat is wezenlijk anders
dan wanneer wordt binnengetreden in het kader van toezicht op de naleving van de veror
dening. Het ontbreken van de mogelijkheid om een bouwhistorisch onderzoek bij de aan
wijzing af te dwingen kan worden ondervangen nadat een woning is aangewezen tot mo
nument. De voorwaarden die de gemeente betreffende de afhandeling van aanvragen om
een beschikking (in casu de monumentenvergunning) op grond van artikel 4:5 Awb kan
stellen, bieden voldoende houvast. Argument hierbij is dat inzicht in de cultuurhistorische
waarde van een gebouw bij de beoordeling van de aanvraag tot wijziging van een monu
ment van belang is. De gemeente bepaalt dan dat (de uitkomst van) een bouwhistorisch
onderzoek tot de noodzakelijke gegevens behoort om tot een beoordeling van de aanvraag
te komen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid wat betreft de omvang van de
wijziging van het monument in relatie tot de omvang van het onderzoek en de daaraan
verbonden kosten. Deze bepaling uit de Awb maakt het daarmee niet noodzakelijk dat het
laten verrichten van een bouwhistorisch onderzoek in de verordening opgenomen hoeft te
worden.
Ook de nieuwe systematiek van de modelverordening, voortvloeiend uit het dereguleringstraject
en gebaseerd op het stellen van nadere regels, maakt het gebruik van het historisch bouwonder-
zoek een te zwaar instrument. Immers, de nadere regels in het derde lid van artikel 10 vragen om
een vereenvoudigde aanpak bij lichte wijzigingen aan een monument (het draait hier feitelijk om
de gevolgen die de aanwijzing heeft op reguliere onderhoudswerkzaamheden). Het zou noch pro
portioneel noch evenredig zijn om bij een dergelijke vereenvoudigde aanpak een bouwhistorisch
onderzoek verplicht te stellen. Het niet langer verplicht stellen doet echter niets af aan het intrin
sieke belang van bouwhistorisch onderzoek.
Pagina 11
erfgoedverordening 2011/bsgh/11