Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in
de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het
goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke
beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om
gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de
voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking
komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet
alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar
dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus
uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan
worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat,
niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate
voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits
de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip
goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.
lid 1 c.
Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd.
Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor
een voorziening op grond van de wet.
lid 2 a.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager
vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze
voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd
gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot
een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip,
zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening. Wat in een concreet
geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde
voorziening. Daarnaast speelt de financiële situatie van de aanvrager een rol, bezien in
relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die
financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat
geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde
jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen
van de aanvrager - mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn
beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een
andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten
vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers
ook niet gebeuren.
lid 2 b.
In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten,
geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt
tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over
ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen
binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is.
lid 2 c.
Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de verordening Wet voorzieningen gehandicapten,
en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.
Pagina 21 van 38