Artikel 35. Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel, danwel dagelijks
rolstoelgebruik en sportrolstoel.
In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in
aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een
rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden
als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig
medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een
rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het
verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in
aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De
nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.
Als de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend
verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in
natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers
geen adequate voorziening.
Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal
verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn.
Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te
worden. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen
aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening, en niet voor
het lokaal verplaatsen nodig is.
De verstrekking betreft dan verstrekking in natura en in de vorm van een
persoonsgebonden budget voor rolstoelen voor dagelijks zittend gebruik alsmede voor
sportrolstoelen. Deze optie houdt in dat rolstoelen voor incidenteel gebruik in principe
niet worden verstrekt, omdat niet voldaan wordt aan het criterium "voor dagelijks
zittend verplaatsen". Hiermee wordt aangesloten op het verstrekkingencriterium, zoals
dat onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold.
Artikel 36. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners
Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat
alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie "verblijf", als de functie
"behandeling" geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-
bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel,
en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet
maatschappelijke ondersteuning.
Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de
AWBZ-functie "verblijf" (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie
"behandeling"als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het
"verzorgingshuis met verpleegafdeling" is een veelvoorkomende situatie, waarin in de
instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden "genoten", maar de instelling zelf
geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie "verblijf".
Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie,
juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende
AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen,
waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.
Pagina 37 van 38