De kringen, waaruit de raadsleden kunnen worden gekozen, worden aldus te klein. De raad vervreemdt van de burgerij, die haar belangstelling verliest voor de gemeentelijke problemen. De stad wordt te groot. Hoe kunnen die be zwaren verholpen-worden? Mijn ambtgenoot, mr. J. in 't Veld, heeft hieraan aandacht gewijd in een studie, die onder de titel "Nieuwe wegen in de gemeentepolitiek" ten vorigen jare verschenen is. Daarin bepleit hij onder meer, dat het zedelijk besef van verantwoordelijkheid voor het welzijn der gemeenschap zal worden aangekweekt Hier ligt een taak voor de school, voor de kerk, maar vooral ook voor de gemeente best-aren, die rechtstreeks op dit verantwoordeli jkheidsbesef steunen. Daarom is het nuttig, dat de gemeentebesturen een zo groot mogelijk aantal burgers in de gemeentelijke werkzaamheid betrekkenen de zelfwerkzaamheid der burgers in verenigingen en comité's stimuleren en steunen. Een actief gemeentebestuur kan cp dit terrein met beperkte middelen grote resultaten bereiken, aan het gemeentelijk leven kleur en inhoud geven en het verhef fen uit ode sfeer van onverschilligheid en dorheid. Bijzondere aandacht moet ook worden geschonken aan de algemene verhouding tussen gemeentebestuur en burgerij. Het gemeentebestuur moet voor de burgerij gemakkelijk bereikbaar zijn. De ambtenaren dienen bij voortduring blijk te geven van het besef, dat zij dienaren der gemeenschap zijn. Het raadhuis of stadhuis moet de bur gers vertrouwd zijn. Zij moeten daarin niet zien het centrum van waaruit de burgers bestookt worden met waarschuwingen, aanmaningen, belastingbiljet ten, oproepen voor de militaire dienst, etc., maar als hun tehuis, waar in nauwe samenwerking met hen gewerktwordt aan het welzijn der plaatselijke gemeenschap en waarin het hart klopt van de gemeentelijke samenleving. Ook op technisch-bestuurlijk gebied moet de band tussen gemeentebestuur en bevolking versterkt worden, in het bijzonder bij de grotere gemeenten. Mr. Oud wijdt hieraan een nadere beschouwing in het door mij zo even genoemde gedenkboek. Ik kan hier niet in volle omvang op ingaan, maar ik moge wijzenop een ge dachte, die mr. Oud in nadere beschouwing neemt. Misschien kan men op den duur toch niet een zelfde bestuursopzet handhaven, zowel voor de allergroot ste als voor de allerkleinste gemeente» De grote steden van Noord-Amerika regelen zelf haar bestuursorganisatie bij een eigen charter. Dat opent op - nieuwe perspectieven, die ook ten onzent nadere beschouwing verdienen. Ook deze nieuwe perspectieven echter zijn in de grond van de zaak weer oud. De Gemeentewet van 1851 voerde het beginsel van uniformiteit der gemeente lijke bestuursinrichting in, zulks in overeenstemming met de Grondwet van I848, maar in afwijking van wat de Grondwet van 1815 wilde. Moeten wij nu in 1951 volharden bij 1851 of teruggrijpen op 1815? Zo op de laatste vraag bevestigend geantwoord wordt, dan zal, wat in I85I verouderd scheen, in 1954 wederom als modern een progressief beschouwd moeten worden. Niet ten onrechte spreekt men dus van het steeds voortwen telend rad der historie. Intussen, het probleem, dat ik uit tientallen andere, welke in het ge denkboek hun behandeling vinden, koos, is er een, welke het wezen van onze democratie raakt, een probleem, dat prof. Van den Bergh heel scherp aldus formuleerts Overheerst ten aanzien van ons bestuursbestel in de bevolking het "wij-bewustzijn" of de "zij-mentaliteit", of, om het anders uit te drukken, achten de burgers zich zelf mede-verantwoordelijk voor de bestuur lijke gang van zaken, waarop zij rechtens beslissende invloed uitoefenen, of v/ijzen zij die verantwoordelijkheid van de hand? Het is duidelijk, dat het antwoord op deze vraag in hoge mate afhankelijk is van de graad van eens gezindheid, die er in ons volk leeft. Nu is ons volk sterk verdeeld, en waar lijk niet alleen naar standen, maar ook naar beginselen en denkwijzen. Geen enkele groep van de bevolking kan daarom in ons staatsbestel haar eigen wil geheel opleggen, en daarom kan iedere groep zich steeds beklagen, dat met haar zienswijze niet voldoende wordt rekening gehouden. De neiging tot dit beklag zal zich vooral ontwikkelen in tijden als wij nu beleven. In tij den van tegenspoed toch, waarin velen in verdrukking komen, zijn velen ook geneigd te menen, dat juist van hen onevenredig zware offers geëist worden, terwijl allen gaarne de slechte gang van zaken wijten aan hen, die anders denken dan zij zelve. —In- -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen Idaarderadeel 1935-1983 | 1951 | | pagina 19