-4-
Over de vraag, tot wiens taak de financiering daarvan behoort, kan
men van mening verschillen. Moet de gemeente niet steeds klaar staan,
als het gaat om subsidiëring? Br zijn zoveel instellingen met goede
en nuttige doelstellingen, 2$>dat het voor de gemeente onmogelijk is
aan al deze aanvragen te voldoen. De gemeente is genoodzaakt onder
scheid te maken en in de eerste plaats de vraag te stellen of met
inwilliging van een der-gelijk verzoek een gemeentebelang gediend
wordt. Kunnen we daarboven nog iets doen, dan is dit des te beter.
Indien wij dit onderscheid verwaarlozen en de subsidiëring gaan uit
breiden door zelfs aan landelijke instellingen steun te verlenen,
dan geraken we op een ander vlaJ£, waarvan het einde niet te overzien
is. Spreker is dan ook van mening, dat de zorg voor Militaire Tehuizen
een zaak is van het Nederlandse Volk en van het Rijk.
De heer van der Hem wijst er met nadruk op, dat gezien de^moge-
lijkheid, dat jonge militairen het verkeerde pad opgaan, op dit ter
rein ook een verantwoordelijkheid en een taak voor de gemeente lig-
gen.
De heer Dantuma is door de woorden van de Voorzitter geenszins
overtuigd. Zoals spreker reeds opgemerkt heeft, behoort do bouw van
kazernes en ontspanningslokalen tot de taak van het rijk. We moeten
het een gelukkige omstandigheid achten, dat het rijk niet zorgt voor
militaire tehuizen, maar dat dit geschiedt, door particuliere en an
dere instanties. Zou het rijk ook deze zorg aan zich trekken en alles
van bovenaf gaan regelen, dan zou men in deze ook geen invloed meer
kunnen uitoefenen. Dit zou niet democratisch zijn. Waar de gemeente
in dit opzicht haar verantwoordelijkheid moet kennen, suggereert
hij -indien de gelden momenteel niet beschikbaar zijn- het verzoek
aan te houden tot de volgende begroting.
3)6 Voorzitter: Het gaat hier niet om die 2 cent per inwoner, maar
om een principiële uitspraak. We kunnen zoveel andere verzoeken om
steun verwachten, voor nuttige doeleinden, verzoeken, die wij gaarne
zouden inwilligen, maar die wij om principiële redenen van de hand
moeten wijzen.
De heer van de Lageweg: de heer de Visser heeft gezegd, dat hij
de argumenten voor de instandhouding van militaire tehuizen volkomen
kan onderschrijven.
Hij is er dus voor. Het blijkt echter, dat hij tegen inwilliging
van de aanvrage is.
De Voorzitter merkt op, dat de heer de Visser verklaard heeft niet
tegen de instandhouding van militaire tehuizen te zijn. Zijn verder
betoog betrof uitsluitend de vraag tot wiens taak de bekostiging van
deze tehuizen behoort.
De heer Honderna: "Wij zijn het met betrekking tot het nut van de
militaire tehuizen wel eens met de heren van der Hem en Dantuma,
maar wij zien even verder. Wij letten meer op de consequenties, die
uit inwilliging van het onderhavige verzoek voortkomen. Indien wij
namelijk straks ook van andere, b.v. Rooms-KatholiekeHuaanistische
e.d. verenigingen dergelijke verzoeken kunnen verwachten, zal de Raad
voor een moeilijkheid worden geplaatst.
Hierna wordt het voorstel met 8 stemmen(die van Mevr1.CHalbertsma-
Hijlkema en de heren S.de Jong, L. Zwart, J.V .de Visser, Joh.van der
Meer, R.Wartena, A. Hondema en J. Miedema) aangenomen. Tegen stemmen
de heren P.van der Hem, P. Sijtema, E. Dantuma en H.van de Lageweg).