-0-
gewezen op het bijzondere van die tijd,de tijd van opbouw, die geleidelijk
zou overgaan in een tijd van uitbouw. Ik heb toen de hoop uitgesproken,dat
we niet zouden vormen wat de N.S.B.vroeger noemde een praatcollege, maar een
werkcollege, en ik geloof thans te mogen zeggen, dat we dat inderdaad gev/eest
zijn. Ik moge even citeren iets van wat ik toen heb gezegd: Wij moeten bouwen
en wanneer de omstandigheden dat nog verhinderen,plannen maken voor nabije
en verdere toekomst. Dat maakt het werk van de Raad zo bijzonder aantrekkelijk-
en ook zo bijzonder belangrijk. En na het noemen van enkele met die tijd ver
band houdende problemen, gaf ik de volgende vraagstukken, waarvoor we in de
komende jaren een oplossing moesten zoeken of waarmee we van dichtbij in
aanraking zouden komen: de sociale en maatschappelijke ontwikkeling, het
culturele probleem, scholenbouw, de ontwikkeling van het onderwijs in het
algemeen, de schoolartsendienstde volksgezondheid, hygiënevolkshuisves
ting, krotopruiming en bejaardenzorg,uitbreiding van de waterleiding,bevorde
ring van de sport ook buiten schoolverband, ontwikkeling van het toerisme,
verbetering van de verkeersmogelijkheden, correctie van uitbreidingsplannen
en ontwerpen van kommenplannen met de mogelijkheid van sanering,industri
alisatie, verfraa'ing en beter bewoonbaar maken van de dorpen, reorganisatie
van de reinigingsdienstenz.
Wanneer ik nu mag constateren, dat een groot gedeelte van het daarin
vervatte programma nu, na zeven jaar, is verwezenlijkt of op het punt staat
verwezenlijkt te worden, terwijl ook daarnaast nog het een en ander tot stand
kwam, dan is dat voor ons allen een reden tot vreugde en dankbaarheid. We
hebben de wind, ook de financiële wind in de zeilen gehad en daaraan is veel
van het succes te danken. Maar ook aan U, die wanneer Burgemeester en Wethou
ders met hun plannen kwamen, daaraan met voortvarendheid hebt meegewerkt.
Ik hoop, dat ook in de komende jaren, gelegenheid zult hebben, daarmee
voort te gaan.
Mijne Heren, U zult hebben bemerkt, dat de oudejaars-avondstemming in
tussen al naar die van het nieuwe jaar is omgeslagen. We kunnen nu eenmaal
met terugblikken niet volstaan. Onze blik zal zich uiteindelijk weer op het
heden en de toekomst moeten richten. Maar die terugblik kan soms nodig zijn en
het even stilstaan bij wat voorbij ging kan zijn grote waarde hebben, vooral
wanneer men daardoor nog eens opnieuw beseft, hoe de werken van het verleden
toch niet maar een willekeurige aaneenschakeling waren van zekere activiteiten
maar hoe ze veeleer een concretisering^blijken te zijn van een bepaalde visie
op het maatschappelijk gebeuren, hoe ze dus tot stand kwamen ter verwezenlij
king van een doel, dat verder reikte dan hun eigen directe nuttigheid of
belang. Meerdere malen ben ik,hetzij hier, hetzij elders,daarop dieper inge
gaan. In het kader van deze avond zou me dat thans te ver voeren. Ik .moge er
slechts aan herinneren, dat de drang tot veel werk, dat ik mocht doen,voort
kwam uit mijn overtuiging, dat tegenover de nivellerende en soms ontbindende
krachten, die in de hedendaagse maatschappij heersen, voor de mens mogelijk
heden moeten worden geschapen tot ontplooiing van eigen persoonlijkheid, tot
behoud van menselijkheid en menselijke waarden, tot het beleven van vrijheid
en levensvreugde. En daarbij heeft naar mijn mening ook de gemeente een taak.
Als ik het nog eens kort mag zeggen: veel arbeid in onze tijd heeft door
de mechanisatie of omdat hij slechts uit nood wordt gedaan zijn vormend ver
mogen en daardoor een groot deel van zijn zedelijke betekenis verloren. Een
eel van de mens, zijn innerlijk leven lijdt daardoor schade,komt niet voldoen
de tot ontwikkeling. Het gevolg is, dat we niet meer met complete mensen heb
ben te doen. Dat betekent ontwrichting,vervlakking, geestelijke armoede,nood.
n in die nood wordt het verlangen geboren daarin te voorzien. Steeds heb ik
me laten leiden door de verwachting, dat de nood nieuwe krachten geboren zal
-doen-