-2-
van dienstbetrekking, zodat de gezamenlijke diensttijd als werknemer en
ambtenaar het bedrag van de uitkering bepaalt.
Wordt bij beëindiging van het dienstverband dit niet direct door een
ander in de gemeente gevolgd, dan vindt wel uitbetaling van de toelage
plaats; op dit geval ziet het slot van het eerste lid.
Het tweede lid geeft aan naar welk bedrag de toelage moet worden
berekend. De wedde in de zin van artikel 16, dus ook de toelagen,welke
voor de vaststelling van de pensioensgrondslag in aanmerking komen, is
daarbij uitgangspunt. Om te voorkomen dat wordt betaald over de vakan
tietoelage zelve, welke immers ten dele in de pensioensgrondslag is op
genomen, wordt dit gedeelte van de vakantietoelage niet onder het bedrag,
waarover de toelage wordt berekend, begrepen. Het deel van de vakantie
toelage dat berekend wordt over de uitkering ingevolge de Kindertoelage-
verordening wordt niet in de pensioensgrondslag opgenomen(lid 3).
Voor het geval de vakantietoelage moet worden uitgekeerd aan een
ambtenaar, die pas na 1 mei van het uitbetalingsjaar van werknemer
ambtenaar is geworden, komt, aangezien de situatie op 1 mei voor de bere
kening van de toelage beslissend is, het loon in plaats van de wedde
(slot lid 2).
Ten aanzien van lid 6, onder a, wijzen wij er volledigheidshalve op
dat hier verwezen wordt naar de nieuwe artikelen 42,42a en 42b.
b en c van lid 6 hebben de bedoeling alle tijd in militaire dienst
en daarmede gelijk te stellen dienst doorgebracht voor het bepalen van
de aanspraak op de toelage te doen medetellen, met uitzondering van de
eerste twaalf maanden van de eerste oefening.
Bij strafoplegging of schorsing van de ambtenaar kan worden bepaald
dat de in, d aangegeven tijd niet in aanmerking wordt genomen.
Artikel 26 en artikel 34.
Bij het bovengenoemde K.B.van 12 oktober 1955Stb516is voor het
rijkspersoneel ook een nieuwe regeling inzake vakantie en verlof vastge
steld. Het daarin voorkomende minimum aantal vakantiedagen is inmiddels
verhoogd van 14 op 15.
In navolging hiervan is in artikel 26, lid 1, het minimum aantal
dienstdagen van 14 op 15 gebracht. Voorts is het element leeftijd dat de
nieuwe rijksregeling naast dat van de diensttijd kent voor de bepaling
van de duur van het vakantieverlof (lid 1, onder a en b van artikel 25
A.R.A.R.en artikel 24 A.O.B)ingevoegd in het derde lid van artikel 26.
Volgens dit lid zullen dus in de algemene regelen, welke ons college
ingevolge lid 2 moeten vaststellen, diensttijd of leeftijd, dan wel
beide elementen een rol spelen.
Enkele bepalingen in de nieuwe rijksregeling met betrekking tot het
buitengewoon verlof, t.w.de verhoging van het aantal verlofdagen bij
verhuizing tot ten hoogste 2, het verlof bij ambts- of huwelijksjubi
leum van ouders, stief- of schoonouders en de beperking van het recht
op verlof voor het bijwonen van vergaderingen van organisaties tot
ambtenaren, die lid zijn van verenigingen van ambtenaren, welke zijn
aangesloten bij de centrales, waarmede centraal overleg plaats vindt,
hebben geleid tot de wijziging van artikel 34- Daarbij zijn tevens in
lid 1, onder e, de medezeggenschaps- en werkclassificatiecommissies op
genomen.
Artikel 39, artikel 42, artikel 42a en artikel 42b.
De wijzigingen in de artikelen 39 en 42 en de invoeging van de ar
tikelen 42a en 42b hangen allereerst samen met artikel 63a, lid 3 van de
Pensioenwet 1922 (S.no.240). Ingevolge het daar bepaalde wordt de tijde
lijke aanvulling op het invaliditeitspensioen toegekend ingevolge
-artikel-