11. Bezwaarschriften tegen opgelegde aanslagen in de rioolbelasting
over 1958»
No. 1510.
Aan de gemeenteraad.
Grouw, 9 juli 1959.
Zoals u bekend is hebben B.van der Lei en 17 anderen te
Grouw onder dagtekening van oktober j.l., alhier ingekomen op 24-
oktober j.l., collectief een bezwaarschrift ingediend tegen de hun
opgelegde aanslagen in de rioolbelasting over het belastingjaar
1958, aanvoerende:
a.dat zij de aanslag als een grote onbillijkheid zien, aangezien
hun woningen niet op de riolering zijn aangesloten;
b.dat het niet aangaat, belasting te heffen van percelen, welke hun
afvalwater nog moeten lozen in de langs de weg lopende sloot;
c.dat het wellicht nog lang zal duren voordat in de sub b bedoelde
situatie wijziging komt.
In uw vergadering van 6 maart j.l. heeft u het bezwaarschrift
ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd. Uw college over
woog daarbij
1.dat krachtens artikel 1, lid 1, der verordening op de heffing van
rioolbelasting in deze gemeente onder de naam van rioolbelasting
een belasting wordt geheven wegens gebouwde eigendommen, die aan
openbare land- of waterwegen in de gemeente belenden of in de on
middellijke nabijheid daarvan zijn gelegen en die voor de afvoer
van water, faecaliën en/of andere vloeibare stoffen vanaf of van
uit die gebouwde eigendommen op enigerlei wijze zijn of kunnen
worden aangesloten op de door of op kosten van de gemeente aange
legde, onderhouden en gereinigde riolering der gemeente;
2.dat lid 2 van artikel 1 als gebouwde eigendommen,die op enigerlei
wijze kunnen worden aangesloten op de riolering der gemeente aan
merkt die, welke gelegen zijn aan of op een afstand van ten
hoogste 50 meter van een van gemeentelijke riolering voorziene weg
3.dat uit een ingesteld onderzoek is gebleken, dat de aangeslagen
eigendommen van appellanten minder dan 50 meter van een van ge
meentelijke riolering voorziene weg zijn verwijderd;
4-.dat mitsdien de aanslagen terecht zijn opgelegd.
Tegen het bovenbedoelde besluit zijn de belanghebbenden -
weer collectief - in beroep gekomen bij, de belastingkamer van het
gerechtshof te Leeuwarden, aanvoerende, behalve hetgeen zij in
eerste aanleg hebben gesteld, dat het naar hun stellige overtuiging
onmogelijk is, hun percelen op het thans bestaande rioleringssy
steem aan te sluiten, zonder dat de sloot, welke langs de openbare
weg loopt, wordt gedempt.
Blijkens de voor u ter inzage liggende uitspraak heeft het
gerechtshof met betrekking tot het beroepschrift overwogen:
1.dat de behandeling der bezwaren tegen elke aanslag een afzonder
lijk geding vormt;
2.dat het dus niet geoorloofd is, dat achttien aangeslagenen ge
zamenlijk bij éen bezwaarschrift tegen hun aanslagen opkomen;