te maken. De burgemeester heeft mij inderdaad ook gezegd dat de wet
houders hem dit v/erk spontaan aangeboden hadden als geschenk, dat hij
het spontaan aangenomen had en dat de arbeiders er spontaan mee aan
de slag waren gegaan. Het was hem toen eind juli wel bekend dat er in
de gemeente kritiek was over een en ander.
ijnheer de voorzitter, ik heb mij toen moeten beraden over hetgeen
mij als raadslid te doen stond. Ik wist dat waar het hier, in strijd
met de wet, het particulier belang boven het algemeen belang gesteld
was, ik als verantwoordelijk raadslid, niet zwijgen mocht. Ik heb mijn
bezwaren vastgelegd in vier schriftelijke vragen, die ik in de a.s.
openbare raadsvergadering voorlezen wilde. Ik heb ze nog bij me.
Inmiddels had ik ook vernomen dat de directeur van gemeentewerken en
zijn assistenten veel meer met huis en haard daar in Beetsterzwaag te
maken hebben gehad dan alleen met het grondwerk. Het hoe en wat wist
ik nog niet. T "ijnheer de voorzitter, het is toen geweest dat ik niet
consequent gehandeld heb en ik wil dat hier ronduit bekennen. Ik~wïst
dathet mijn plicht als raadslid, als vertrouwensman van het volk, was
om burgemeester en wethouders ter verantwoording te roepen. Maar ik
wist ook, wat de gevolgen van een en ander konden zijn. De steeds om
hooggaande carrière van een man zou net voor hij de laatste stap over
de drempel zou zetten vernietigd worden; aan een lang en vruchtbaar
wethoudersschap zou een abrupt einde worden gemaakt en een goede trouwe
vriend zou ik leed moeten doen. De hele gemeente maakte zich op om een
man die zich thuis veelde bij alles en iedereen een waardig afscheid
aan te bieden. Ik dacht nog eens aan het werk van de mensen en de mis
stap die zij hebben gedaan en heb toen het besluit genomen: laat mij
meer mens dan rechter zijn. Maar ik weet nu, dat het toch niet goed is
geweest dat ik aan mijn plicht als raadslid niet voldaan heb. Het is
dat wat mij vandaag de dag nog dwingt en ook mede een reden zal zijn
dat ik niet lang lid van deze raad meer blijf. In onze fractiebijeen
komst van 6 augustus 1962 heb ik een en ander aan de orde gesteld. Ik
heb toen gezegds "Maak de rekening van dat terreinwerk op en maak alles
vóór 1 september aan de kant. Dan kunnen wij er een dubbele streep on
der zetten en met de nieuwe burgemeester met een schone lei beginnen.
Zo niet, dan acht ik het mijn plicht in het openbaar naar een en ander
te vragen". Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar ik vond daar geen
steun en ik noch iemand anders van de hele raad wist of het de avond
van de vergadering tot een openbaar debat zou komen. Ik heb toen ook
gevraagd hoe het zat met tijd en werk van het toezichthoudend personeel.
Het antwoordvande wethouders wass "Daar hebben wij niets mee te maken.
Dat doen ze m eigen tijd." Toen was er nog/^prëke van een rekening op
maken. Ik had de schriftelijke vragen voor mij liggen toen de raadsver
gadering begon. Bij de mededelingen heeft de burgemeester toen woorde-
lijk gezegd: "Om misverstand te voorkomen kan ik meedelen dat de werk
zaamheden m mijn tuin niet ten laste van de gemeente komen." Het was
toen engeen minuut eerder dat de raad wist dat dat grondwerk betaald
zou worden en dat er een rekening opgemaakt zou worden. Dat was op 7
augustus 1962, toen het werk aan de bungalow en terrein bijna klaar was.
Nu komen we dan aan het tweede bedrijf, de vragen van de vier raads
leden. Ik wist noch van die vragen, noch van het voornemen van deze
mensen om dat te doen. Wel lag het ook in mijn voornemen hetzelfde op
de een of andere manier aan de orde te stellen maar ik voelde het voor
mijzeii als incorrect om er nu over te spreken, terwijl ik toen gezwe
gen had, althans in het openbaar. Het is, per toeval onze nliïï^e bur
gemeester die dit kan getuigen. Ik moet hierbij direct zeggen, na het
geen ik nu weet over de tijd en de moeite die ons technisch personeel
- de laatste paar jaar -