-2- III. De spreiding der plattelandsbevolking en de veranderingen daarin 1. De plattelandsbevolking bedraagt (i960) 293.000 zielen en woont verspreid over 404 dorpen en stadjes, waarvan de helft minder dan 500 inwoners telt. Gemiddeld inwonertal per dorp 725. 2. De dorpen beneden 2000 inwoners, zi jn tezamen genomen, in inwonertal achteruitgegaan} vooral die beneden 500 inwoners. (Zie bijlage V) 3. De woningen buiten de dorpskernen verloren gemiddeld 1000 inwoners per jaar, de dorpskernen gemiddeld 400 per jaar. 4. De verliezen aan bevolking zijn vrijwel afwezig bij dorpen boven 1500 inwoners en dorpskernen boven 800 inwoners. 5. Sr zijn belangrijke verschillen tussen de dorpen van één zelfde grootteklasse. (Zie bijlage VI 6. Oorzaken van deze verschillen zijns a. zelfstandige groei} namelijk als gevolg van de werkgelegen heid ter plaatses b. afgeleide groei, namelijk de nabijheid van en goede verbin dingen met industriecentra, c. diverse oorzakens veel dienstverlenende bedrijven, onderwijs instellingen, aantrekkelijk woonklimaat. IV. Eestaansbronnen en beroepsbevolking 1. De agrarische werkgelegenheid is van 1947 "tot i960 afgenomen met 11.300 of 23^| verwacht wordt een verdere afneming met 9000 23#) tot 1980. 1 2. De industriële werkgelegenheid kenmerkt zich door concentratie ook in de bestaande, vooral zuivelindustrie). In de toekomst zal zij slechts in een beperkt aantal plaatsen voorkomen, waar de vesti gingsvoorwaarden gunstig zijn. 3. Het aantal middenstandsvestigingen in Friesland is gedaald (1951-1960) met ruim 1300 of 12# (Nederlands toeneming met 1"s#). Verwacht wordt een verdere afneming met 1100 tot 1980. 4. In 1956 v/aren cr in Friesland 14.000 forensen, dat is 9/° van de gehele beroepsbevolking. Dit aantal zal wel iets stijgen, doch een belangrijke toeneming van de bevolking zal slechts voor enkele delen van het platteland van belang zijn, namelijk plaatsen met oen aantrekkelijk woonmilieu, nabij de werkgelegenheidscentra. 5. Te verwachten is dus een daling van het aantal agrarische be roepspersonen en van het aantal beroepspersonen in de diensten sector en een toeneming van het aantal industriële beroepsperso nen en van het aantal forensen. 6. Verwacht wordt een afneming van de totale plattelandsbevolking tot ongeveer 1970, daarna een geleidelijke toeneming. Omstreeks 1980 zal de bevolking ongeveer gelijk zijn aan die rond 19^0, doch op een andere wijze verdeeld, namelijk meer in de grotere dorpen en centra. V. Leefbaarheid, woonklimaat en schaalvergroting 1. Leefbaarheid is een subjectief begrip s het verschilt van mens tot mens en van streek tot streek. 2. In het algemeen gesproken hangt de leefbaarheid samen met de vol gende factoren werkgelegenheid arbeidsomstandigheden beloning van de arbeid kwaliteit en gerief van de woningen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen Idaarderadeel 1935-1983 | 1963 | | pagina 42