-3-
opleidingsmogelijkheden
voorziening van dagelijkse levensbehoeften
mogelijkheden voor gemeenschapsleven (voldoende inwoners en outillage)
verbindingen met grotere centra
aantrekkelijke omgeving.
VI. Arbeidsomstandigheden en beloning
1. Het gemiddelde inkomen per hoofd bedroeg in Friesland in 1955
f.1349,-, dat is na Drenthe (f.1295,-) ket laagste van Nederland
(f.1707,-).
2. De stijging van het inkomen van 1950 tot 1955 bedroeg 25% (Neder
land 43%). (Zie ook bijlage VII
3. Oorzaken van de trage toeneming van het gemiddelde inkomen.
a. relatief geringe omvang van de productieve leeftijdsklassen,
b. omvangrijke werkloosheid in verschillende gemeenten,
c. lage beloning in sommige beroepsgroepen.
4. Met name in de homogeen agrarische gemeenten blijkt de inkomens
stijging achter. .7
VIIVerbindingen tussen stad en platteland
1. De schaalvêrgroting legt de nadruk op de verbetering van wegen en
verkeersmiddelen.
2. Het woonklimaat wordt hierdoor bevorderd, zodat het platteland een
zekere woonfunctie kan behouden.
VIII. Wonen
1. Het percentage één- en tweekamerwoningen is zeer groot in Fries
land, namelijk 19 (Nederland 5)« (Zie bijlage VIII)
2. Het percentage oude woningen (gebouwd vóór 1906) is eveneens
groot, namelijk 47 (Nederland 32). (Zie bijlage IX)
3. In de dorpen met meer dan 2500 inwoners is naar verhouding belang
rijk meer gebouwd dan in de dorpen met minder dan 2500. Particu
liere bouw ook in dodorpen van 700-900 inwoners.
4. In de dorpen beneden de 3000 inwoners zijn tussen 1950 en 1959 meer
particuliere dan woningwet woningen gebouwd.
5. Dorpen met meer dan 700 inwoners blijken voldoende aantrekkelijk
voor particuliere bouw.
6. Dorpen met meer dan 2500 inwoners vertonen een duidelijke concen
tratie van de woningbouw.
7. Tot 1970 zullon in dorpen tot 800 inwoners meer woningen moeten
worden afgebroken dan daarin gebouwd zijn in de jaren 1950-1960.
IX. Onderwijs
1. Friesland telde in 1961 541 scholen voor lager onderwijs, waarvan
257 openbaar, 249 protestants schristelijk en 35 rooms katholiek.
Van deze waren 16 éénmans—201 tweemans—1 4'2 driemans— en 1 vier
en meermansscholen.
2. Voor de toekomst wordt aangenomen, dat driemansscholsn nog aanvaard
baar zijn. Bij een leerlingental van 90 per school betekent dit,
dat 100 één- en tweemansscholen zouden moeten verdwijnen.
3. De u.l.o.-scholen (61) zijn regelmatig over de provincie verspreid.