Zelfs op grond van een theoretisch formalisme zou dus niet kunnen
worden gesproken van enige achterstand,laat staan van"een grote niet te
accepteren achterstand". Wie zulks toch beweert,verspreidt uit de lucht
gegrepen beweringen en richt misplaatste beschuldigingen tot het bestuur
van het Recreatieoord.
Het bestuur van het Recreatieoord heeft in zijn vergadering van
17 november 1966 de begroting voor het jaar 1967 acmderghoofdelijke
stemming,dus ook met instemming van de heer Prange,vastgesteld.
Wel heeft de heer Prange in die vergadering kritiek geuit op de
samenstelling van de begroting. Hij drong o.a.aan op versnelde afschrijving
van de zomerhuisjesop een reële balanswaardering en op het uitsplitsen
van diverse kostenfactoren.
Haar aanleiding van deze kritiek ontstond in het bestuur een uit
voerige discussie,waarin getracht werd,de heer Prange duidelijk te maken,
dat zijn opmerkingen alleen academische betekenis hadden. Het volgen van
zijn opvattingen zou uitsluitend leiden tot een zeer uitvoerige en tijd
rovende boekhouding,die theoretisch wellicht interessant zou kunnen zijn,
maar enerzijds niet meer in de vrije tijd van de penningmeester zou zijn
te realiseren en anderzijds voor de praktijk van het bestuursbeleid geen
gevolgen zou kunnen hebben.
De volgende argumenten werden daarvoor aangevoerd:
a. de tarieven voor zomerhuisjescaravans en tenten liggen op een redelijk
niveau. Zij kunnen niet hoger worden gesteld dan die van dndere,verge
lijkbare recreatieoorden;
b. in de gegeven omstandigheden zouden hogere tarieven een daling van het
aantal bezoekers tot gevolg hebben. De exploitatie zou daardoor nadelig
worden beïnvloed en het streven naar versnelde afschrijving worden ver
traagd. bovendien maakt de financiële ontwikkeling van Jjet recreatieoord
thans geen hogere tarieven noodzakelijk;
c. van 1962 t/m 1966 verkeerde het recreatieoord in een stadium van opbouw,
wat zijn hoofdvoorzieningen betrof(zomerhuisjeskampeer- en caravanter
reinen, recreatiezaal kampwinkel,waterleiding,electriciteit,beplantingen,
steigers.,toiletgebouwen etc.). In deze periode moesten eerst de grote
basis-investeringen worden gedaan,alvorens een volledige exploifeatie mo
gelijk zou kunnen zijn;
d. 1967 zal pas het eerste jaar zijn,waarin volledige exploitatie van de
98 zomerhuisjes mogelijk wordt,waarin een aanmerkelijke uitbreiding van
de standplaatsen voor caravans binnen het bereik komt en waarin tevens
de aanwezige ruimte voor ligplaatsen van schepen geheel benut kan wor
den;
e. het is een pure,theoretische veronderstelling,te menen,dat in een peri
ode van opbouw,grote investeringen,relatief hoge vaste lasten en
slechts gedeeltelijke exploitatiemogelijkheden,reële afschrijvingen
mogelijk zijn,zonder dat zeer aanzienlijke exploitatietekorten ontstaan,
waarvoor geen dekkingsmiddelen aanwezig zijn;
f. het bestuur is zich van het begin af zeer wel bewust geweest,dat met na
me de afschrijving op de zomerhuisjes en schiphuizen te laag was. Het
heeft dit beleid echter gevolgd,om zo snel mogelijk tot een sluitende
exploitatie te komen;
g. het bestuur heeft zich steeds op het standpunt gesteld,dat het batig sal
do,zodra dit mogelijk zou zijp,moet worden aangewend voor versnelde af
schrijvingen;
h. gezien de jaar op jaar beter wordende exploitatie-uitkomsten,is er ten
aanzien van het in de naaste toekomst te voeren afschrijvingsbeleid geen
reden tot ongerustheid. Voor 1966 zal het zeer waarschijnlijk reeds moge
lijk zijn,de afschrijving op de jachthaven te verkorten van 40 "tot 50
jaar. Tevens verwacht het bestuur,dat in de naaste toekomst ook kan wor
den begonnen met het verkorten van andere afschrijvingstermijnen.
-Hoewel-