29
A.A.R.
wet, waaronder begrepen een aanvulling ingevolge artikel F 9, derde lid,
dier wet;
b. een herplaatsingstoelage bedoeld in artikel K 6 van de Algemene burgerlijke
pensioenwet;
c. een uitkering krachtens artikel 49, eerste en tweede lid;
d. een uitkering krachtens titel III van de Wet op de noodwachten;
e. een uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet;
inkomsten welke hij inmiddels mocht zijn gaan genieten uit of in verband
met arbeid of bedrijf.
7. De uitkering naar de maatstaf van de Wet op de arbeidsongeschiktheids
verzekering wordt in voorkomende gevallen verminderd met een uitkering
wegens functioneel leeftijdsontslag.
8. In de gevallen bedoeld in dit artikel vinden de artikelen 42, 43, 44 en 45
waar mogelijk overeenkomstige toepassing.
Artikel 51.
1. Op de bezoldiging of de uitkering welke de ambtenaar of de gewezen
ambtenaar krachtens het bepaalde in dit hoofdstuk geniet, wordt de uitkering
krachtens een wettelijke verzekering welke is toegekend op grond van dezelfde
ziekten of gebreken als uit hoofde waarvan de bezoldiging of uitkering krachtens
dit hoofdstuk is toegekend, in mindering gebracht.
2. Indien een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt verhoogd op grond van dezelfde
ziekten of gebreken als uit hoofde waarvan een uitkering krachtens dit hoofd
stuk wordt toegekend of verhoogd, vindt het eerste lid met betrekking tot die
verhoging overeenkomstige toepassing.
3. De vorige leden vinden geen toepassing, indien de uitkering krachtens
een wettelijke verzekering wordt genoten uit hoofde van een andere betrekking,
die gelijktijdig is vervuld met de betrekking ter zake waarvan de ambtenaar of
de gewezen ambtenaar op een uitkering krachtens dit hoofdstuk aanspraak
heeft, en voor zover die uitkering krachtens een wettelijke verzekering naar
de inkomsten uit die andere betrekking wordt berekend of geacht kan worden
te zijn berekend.
Artikel 52.
Voor de toepassing van het bepaalde in de voorgaande artikelen van dit
hoofdstuk wordt onder bezoldiging mede verstaan het bedrag dat in de drie
kalendermaanden of in de dertien kalenderweken, voorafgaande aan de datum
waarop de verhindering tot het vervullen van de betrekking is ontstaan, ge
middeld per maand of per week is toegekend aan toelagen wegens onregel
matige en ploegendienst en aan prestatiebeloning, al naar gelang de bezoldiging
van de ambtenaar per maand of per week wordt uitbetaald.
Voor zover de ambtenaar op evenbedoelde datum minder dan drie kalender
maanden of dertien kalenderweken zijn betrekking heeft vervuld, wordt ge
rekend met het bedrag dat hem gemiddeld per maand of per week is toegekend
over het tijdvak waarin hij vóór het ontstaan van de verhindering in dienst is
geweest.
2.6.1967