48
A.A.R.
Artikel 107.
1. Ontslag kan aan een ambtenaar worden verleend, indien, naar het
oordeel van het gezag hetwelk tot het verlenen van het ontslag bevoegd is, uit
zijn gedragingen van een zodanige gezindheid blijkt dat geen voldoende waar
borg aanwezig is dat hij zijn plicht als ambtenaar onder alle omstandigheden
getrouwelijk zal volbrengen. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol ver
leend.
2. Een gedraging, als bedoeld in het eerste lid, is o.m. aanwezig wanneer
een ambtenaar lid is van een vereniging, waarvan de minister, voorzitter van de
Raad van Ministers, ingevolge artikel 97b van het Algemeen Rijksambtenaren
reglement ten aanzien van rijksambtenaren verklaard heeft, dat zij om de doel
einden, die zij nastreeft, of de middelen, die zij aanwendt, de behoorlijke ver
vulling van hun plicht als ambtenaar kan in gevaar brengen of schaden, of
wanneer hij op enigerlei wijze medewerking of steun verleent aan een zodanige
vereniging of van haar uitgaande actie.
3. Een ontslagverlening ingevolge het eerste lid kan slechts geschieden in
overeenstemming met het advies van de commissie als bedoeld in artikel 97b
van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zulks met inachtneming van het
geen omtrent haar samenstelling en werkwijze bij en krachtens algemene maat
regel van bestuur is en wordt bepaald.
4. Op de in het vorige lid bedoelde commissie is niet van toepassing het
bepaalde in hoofdstuk IX.
Artikel 108.
1. Ontslag kan de ambtenaar worden verleend op grond van:
a. verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bevoegd gezag gesteld,
tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van het ambt geldt;
b. aangaan van een graad van zwagerschap, die de benoembaarheid tot het
ambt zou uitsluiten;
c. staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
d. toepassing van lijfsdwang, wegens schulden, krachtens onherroepelijk ge
worden rechterlijke uitspraak;
e. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf.
2. Behalve in het geval als bedoeld onder e van het eerste lid, wordt een
ontslag op grond van dit artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder
ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor
het eerst aanwezig was.
3. In geval van ontslag op een grond als bedoeld in het eerste lid, onder a
of c, verkrijgt de ambtenaar in vaste dienst met ingang van de datum van ontslag
aanspraak op een uitkering volgens de bepalingen van de Uitkeringsverordening.
Artikel 109.
1. Op voordracht van burgemeester en wethouders kan de raad bepalen
dat een bepaalde ambtenaar in vaste dienst kan worden ontslagen op een bij zijn
besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen
van dit hoofdstuk genoemd.
2.6.1967