9. Voorstel tot vaststelling van nieuwe bezoldigings
verordeningen voor het gemeentepersoneel
GEMEENTE IDAARDERADEEL
GROUW
No. U02.
Aan de gemeenteraad.
Grouw, 5 maart 1968.
Ingevolge het rondschrijven van de minister van binnenlandse zaken dd.
21 december 1967, Dir. O.P., Eoofdafd. O.P.Z., afd. BezBur. II, nr. ABÖT/
U2702, heeft het kabinet besloten, in het kader van het geldende bezoldigings-
beleid (het z.g.n. trendbeleid)burgerlijk rijkspersoneel per 1 januari 1968
voor een algemene salaris- of loonsverhoging van 1% in aanmerking te brengen.
Het heeft daarbij gekozen voor een integrale procentuele verhoging en niet
voor een verhoging, bestaande uit een vast bedrag voor iedere ambtenaar met
daarboven een procentueel gedeelte.
Zoals u bekend zal zijn, is voor deze vorm van gedifferentieerde verho
ging der salarissen het pleit gevoerd in moties, die in gemeenteraden zijn
aangenomen en onder de aandacht van de minister van binnenlandse zaken zijn
gebracht
Hoewel het kabinet, blijkens het rondschrijven, begrip heeft voor de mo -
tieven, die in de moties naar voren zijn gebracht, heeft het gemeend daaraan
niet te kunnen voldoen.
Het trendbeleid, momenteel het meest verkieslijke systeem voor bepaling
van salarisverhogingen, is een afgeleid beleid in die zin, dat de overheid
voor zijn personeel de salarisverhogingen afstemt op de gemiddelde uitkorasten
van de in het bedrijfsleven overeengekomen verhogingen.
Dit brengt met zich mee, dat het kabinet, door de vaststelling van een
voorlopige salarisverhoging, bij het begin van het jaar geen indicatie moet
geven aan het bedrijfsleven van zijn opvatting omtrent een verantwoorde loon
stijging. Voor deze stellingname is te meer reden, nu met ingang van 1968
in het bedrijfsleven een vrij lconbeloid zal worden toegepast.
Wanneer in deze situatie het kabinet wel bereid zou zijn geweest tot het
toekennen van een verhoging aan de lager bezoldigden, gelijk aan het percen
tage van een in 1968 te verwachten stijging van de kosten van levensonder
houd, dan zou daarbij een sterke aanwijzing zijn gegeven voor de minimaal ge
wenste loonstijging in het algeneen. Ben dergelijk beleid acht het kabinet
ten enenmale in strijd met da voor 1968 gemaakte afspraken, zowel in als met
de Stichting van de Arbeid.
Hoewel dus bij het hierboven aangageven beleid volgens de bewindsman be
zwaarlijk voor de laagst bezoldigden een extra salarismaatregel kan worden
getroffen, heeft het kabinet gameend, voor deze categorie een bijzondere
voorziening te moeten treffen in dier voegedat ten behoeve van het gehuwd
overheidspersoneel een vloer' in de vakantie-uitkering wordt gelegd van
5^0,per jaar voor 1968 en van 600,per jaar voor 1969.
Het Kabinet hecht er bijzonder aan, dat zijn beleid in de gehele over
heidsdienst zal worden gevolgd. Bij afwijkingen daarvan zal toepassing van
artikel 126 van de ambtenarenwet worden bevorderd.
In zijn vergadering van 1U december 1966 nam de raad een motie aan,
waarin stelling werd genomen tegen de procentuele loonsverhogingen.
In zijn algemene beschouwingen bij de begroting voor het jaar 1968 accentu
eerde de heer De Boer deze mening nog eens
In verband met een en ander doen wij u in een bijlage enig cijfermateri-
aal toekomen. Een toelichting daarop zal u ter vergadering worden gegeven.
De eindconclusie, die hieruit kan worden getrokken is, dat een procentu
ele loonsverhoging de verhouding in de inkomstenverschillen niet behoeft te
verstoren.
In gemeenschappelijk overleg met de centrales van overheidspersoneel is
de materie van de keus van het te volgen systeem onderwerp van bespreking ge
weest
2 -