En dit is praktisch onuitvoerbaar, hetgeen betekent dat de uitkering meer
het karakter van een gunst krijgt.
Daarom is de meerderheid van b. en w. tegen het amendement van de heer
Freek van der Meulen. Met het door de Heer Sipke de Boer ingediende amen
dement gaat de meerderheid van het college wel akkoord.
De voorzitter merkt op dat er nu naast het meerderheids- en minderheids-
voorstel van het college het amendement van Freek van der Meulen als het
verst strekkende ligt, alsmede het amendement van Sipke de Boer tot hand
having van artikel 3 van de bestaande verordening, wat betreft de hoogte
van de percentages en het laten vallen van de welvaartsvastheid.
De heer Freek van der Meulen in derde instantie het woord krijgende, zegt
kennis genomen te hebben van de mededeling van de heer Sipke de Boer dat
deze in de raad al zo lang meeloopt. Spreker zegt dat het tweede deel van zijn
ste amendement misschien in de praktijk moeilijk uitvoerbaar zal zijn
maar dat is geen argument om het te laten vallen. In het geval van wet
houder van Essen vindt Spreker het redelijk dat hij wegens gemis aan extra
lesuren daarvooreen compensatie krijgt. Spreker vraagt hoeveel uren aan
het wethouderschap worden besteed, dit zou als basis voor het vaststellen
van de wedde moeten dienen. Spreker meent, dat er te allen tijde een midden
weg te vinden zou zijn.
Wethouder van Essen heeft gezegd, dat er geen principiële wijzigingen zijn
en dat het niet aannemen van het meerderheidsvoorstel betekent dat de raad
het in 1957 en 1963 niet goed zou hebben gedaan. Spreker beschouwt, dit
voor hem geenszins als een argument om met het meerderheids voorst el akkoord
te gaan. De grote problemen rondom het wethouderschap zijn ook aangehaald.
Spreker gelooft ook wel dat de werkzaamheden zich gestadig uitbreiden.
Maar dit is toch geen basis cm een uitkering te geven. Dat zijn consequen
ties die men aanvaardt bij de benoeming. Het wordt pas prachtig wanneer
wethouder Vledder zegt dat de wethouders hun standpunt al bepaald hebben.
Is dit een soort dreigement, vraagt Spreker.
Wethouder Vledder: "De heer van der Meulen meet wat meer vertrouwen in de
mensheid hebben."
De heer v/d Meulen: "ik suggereer niets, maar ik heb de indruk dat de wet
houder ons een beetje bang probeert te maken"
Spreker zegt dat hij zijn eerste amendement wenst te handhaven.
De heer Sipke de Boer zegt dat een wethouder vooraf weet welk salaris hij
ontvangt maar hij weet ook op welke uitkering hij aanspraak kan maken.
Naast de door de heer v/d Meulen genoemde consequenties hebben de zitting
hebbende wethouders ook rechten. Dat is een zuivere stelling.
Wethouder Vledder zegt dat zijn woorden blijkbaar een verkeerde indruk
hebben gewekt en dat is niet de bedoeling geweest. De wethouders meenden
dat hun rechtspositie in totaliteit was geregeld. Als de raad nu zou zeggen:
"Ik wil een vermindering van deze rechtspositie voor de toekomst" dan zou
het voor de zitting hebbende wethouders moreel niet te verantwoorden zijn
gebruik te maken van een regeling zoals de minderheid voorstelt. Dit zou
voor niemand te verteren zijn. Indien de raad derhalve nu tot de conclusie
komt dat zowel in 1957 als in 1965 een verkeerde beslissing is genomen,
dan stellen de wethouders geen prijs op een uitkering.
De heer Sjouke de Boer zegt dat men formeel kan stellen dat nu de raad reeds
tweemaal 'ja' heeft gezegd men nu ook voor het voorstel is. Maar de tijden
zijn veranderd, ook in dit opzicht. Spreker zegt het minderheidsvoorstel
zuiverder te vinden. De mogelijkheid van uitkering blijft dan bestaan. Spreker
meent dat dit voorstel beter te verkopen is dan het meerderheidsvoorstel.
De heer de Visser zegt ook met het minderheidsvoorstel niet mee te kunnen
gaan, In de toekomst zal voor iedereen wel loonderving optreden, waartegen
over geen compensatie zal staan. Daarom voelt Spreker niets voor een uitke
ring. Alleen wedde en verder niets.
De voorzitter"Betekent dit onder geen beding dat u een uitkering wenst?"
De heer de Visser: "Juist mijnheer de voorzitter, maar dan voor de toekom
stige wethouders".
Hij dient hiertoe een voorstel in dat echter niet wordt ondersteund.
De voorzitter zegt de leden toch op het hart te willen binden, met de rechtspos
üe van in functie zijnde mensen voorzichtig te zijn, anders zou dit in
strijd zijn met alle begrippen van rechtsgevoel.