21. Voorstel tot intrekking van het beroep
schrift d.d. 16 december 1969 tegen de
handhaving van een aantal panden op de
monumentenlijst.
GEMEENTE IDAARDERADEEL
GROUW
Aan de gemeenteraad.
:o. 601
Grouw2 maart 1973.
Zoals u bekend is, hebt u in uw vergadering van 16 december 1969
besloten beroep bij de ".Croon in te stellen tegen het besluit van de mi
nister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk d.d. 17 oktober
1969, O.K.li.O/IIAno. 153056 tot vaststelling van een lijst van monu
menten voor deze gemeente.
In een schrijven van 20 april 1971 heeft de sekretaris van de mo-
numentenraad ons medegedeeld, dat de voorbereiding en behandeling van
het beroep door de afdeling voor de geschillen van bestuur van de raad
van state .vele werkzaamheden vereist en dat meerdere gemeentebesturen
hun beroep hebben ingetrokken op grond van de door hen ervaren toch wel
soepele werking van de monumentenwet
De sekretaris van de monumentenraad stelt verder, dat bij de uit
voering van de wettelijke bepalingen wel degelijk rekening wordt gehou
den met de bestemming dwz. het daadwerkelijke gebruik van het objekt,
dat aan verandering onderhevig kan zijn. Zou bijvoorbeeld te zijner
tijd blijken, dat het concrete belang ten aanzien van een objekt niet
langer geheel of gedeeltelijk kan samengaan met het behoud ervan als
monument, dan zal dat belang bij de belangenafweging zwaar wegen, zo
niet prevaleren. liet lijkt dan ook volgens genoemde sekretaris een voor
de hand liggende conclusie, de beslissing omtrent het al dan niet be
houden van een pand uit te stellen tot de concrete situatie, waarin wij
ziging of sloping aan de orde is. Dit zou dan inhouden, dat een beroem
tegen plaatsing op de monumentenlijst als zodanig zou kunnen worden in
getrokken.
De sekretaris van de monumentenraad zet voorts uiteen, dat er in de
laatste jaren een nieuwe visie is ontstaan, enerzijds omtrent het een
voudige monument, waaromtrent soepele beslissingen mogelijk zijn, en
anderzijds omtrent de totaliteit van een straat of wijle, die een be-
leidsaanpak vergt van de overheden op verschillend niveau en waaraan in
vele gevallen een beslissing inzake een individueel monument van een
voudige aard ondergeschikt dient te zijn. In verband met een en ander
acht bedoelde sekretaris het van groot belang, dat de negatieve en ver
tragende fase van de huidige beroepsbehandeling wordt afgesloten en dat
dit gepaard gaat met een nieuwe positieve benadering.
Naar aanleiding van dit schrijven hebben wij een onderhoud gehad
met enkele vertegenwoordigers van de monumentenraad en de rijksdienst
voor de monumentenzorg.
Tijdens dit onderhoud werd nog eens benadrukt, dat van hogerhand de
grootst mogelijke soepelheid zal werden betracht bij het verlenen van
sloop- en bouwvergunningen, doch dat het niet is uitgesloten, dat de mi
nister eventuele aanvragen, hangende de behandeling van het beroep
schrift, zal aanhouden. In dit verband werd nog eens de wenselijkheid
van intrekking van het beroepschrift onderstreept.
Mede naar aanleiding van dit onderhoud en op grond van de naar voren
getreden veranderde denkbeelden omtrent öe handhaving van monumenten en
dorpsgezichten hebben wij getracht, te komen tot een herwaarderine van de
thans op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatste objekten, waartegen
indertijd beroep is ingesteld, te weten:
2