8. Voorstel tot wijziging van de uitkerings- en pensioen verordening wethouders GEMEENTE IDAARDERADEEL GROUW No.: 1338 Bij besluit van de raad van 9 november 1971, no. 15, goedgekeurd door ge deputeerde staten van Friesland bij besluit van 1 maart 1972, no. 4036, is de uitkerings- en pensioenverordening voor wethouders vastgesteld. De eerste wij ziging van deze verordening werd in de raadsvergadering van 13 maart 1973 vastgesteld en goedgekeurd op 22 maart 1973, onder no. 5472. Laatstgenoemde wijziging betrof uitsluitend een aantal artikelen van de pensioenverordening, naar aanleiding van een herziening van het echtscheidingsrecht. Thans is een tweede wijziging van de modeluitkerings- en pensioenverorde ning wethouders verschenen, welke beoogt overeenstemming te brengen met de bij de wet van 29 mei 1974, Stbl. 330, aangebrachte wijzigingen in de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA)voor zover deze betrekking hebben op de wethouders. - Uitkeringsverordening Krachtens deze wijziging wordt aan artikel 2, le lid van de uitkerings verordening een volzin toegevoegd, luidende als volgt: Indien belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als wethouder de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij tenminste 10 jaren zonder wezenlijke onder breking wethouder is geweest, wordt hem na afloop van de periode bedoeld in de vorige volzin (min. 2 jaar en max. 6 jaar), een uitkering toegekend tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd". Aangezien deze bepaling overeenkomt met de ter zake voor de leden van de Tweede Kamer reeds eerder geldende regeling (art. 132 APPA) stel ik u voor, deze volzin aan het eerste lid van artikel 2 toe te voegen. Zoals u bekend zal zijn, heeft de raad in zijn vergadering van 9 november 1971 het bestaande artikel 3 van de verordening van 1965 in de nieuwe model verordening opgenomen, waardoor de percentages van het salaris, dat belangheb bende op het tijdstip van zijn aftreden genoot, bleven gehandhaafd op 80, 65 en 50, in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 3 van de modelregeling, dat 80, 70 en 65% van een waardevast salaris aangeeft. De handhaving van het oude artikel 3 is indertijd een gevolg geweest van een door de heer Sipke de Boer ingediend amendement, bij wijze van compromis-voorstel, omdat een deel van de raad zich negatief tegen het meerderheidsvoorstel van burgemeester en wethouders opstelde. In de vergadering van november 1971 is ook duidelijk naar voren gekomen, dat aan de rechtspositie van de zitting hebbende wethouders niet mag worcjen getornd en dat het onrechtvaardig zou zijn de verordening in te trekken. Dit mag ook nimmer de bedoeling zijn. Wel dient men steeds voor ogen te houden, met welke bedoeling deze veror dening uiteindelijk in het leven is geroepen. Wanneer iemand zijn maatschappe lijke funktie moet opofferen om een politieke funktie te aanvaarden en bij be ëindiging van laatstbedoelde funktie in een positie komt te verkeren, dat hij geen of weinig inkomsten heeft, dan dient hij daarvoor een schadeloosstelling te ontvangen. Voor zover mij bekend, is dit in onze gemeente nog niet voorgekomen. Tot nog toe hebben de wethouders steeds geheel, dan wel nagenoeg geheel, hun hoofdfunktie kunnen blijven uitoefenen. In ieder geval hebben zij na hun aftreden immer in hun volledige funktie kunnen terugkeren. Tegen de redaktiewijzigingen van artikel 2, le lid, sub a, alsmede het nieuwe lid 2, behoeft geen bezwaar te bestaan. Het 3e lid van artikel 2 (oud) vindt u terug in artikel 2a, le lid nieuw. Nu in de vigerende verordening doelbewust in artikel 3 de oude redactie van de verordening van 23 december 1965 is gehandhaafd (geen waardevaste uit kering en handhaving van de percentages 80, 65 en 50), zijn in artikel 3, le tot en met 3e lid van deze wijzigingsverordening de percentages dienovereen komstig aangepast en is het 5e lid geschrapt (waardevastheid) - 2 - Aan de gemeenteraad. Grouw, 29 april 1975.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen Idaarderadeel 1935-1983 | 1975 | | pagina 35