3=E
Voorstel tot vaststelling van een verordening op
de heffing van onroerend-goed belastingen.
GEMEENTE IDAARDERADEEL
GROUW
No. 1633
Aan de gemeenteraad
Grouw1 augustus 1975.
Algemeen De bevoegdheid van de gemeenten tot het heffen van belastingen op on
roerend goed, is vastgelegd in de wet van 24 december 1970 tot wijziging van
de bepalingen inzake gemeentelijke- en provinciale belastingen.
Invoering van deze belasting moet worden gezien als het sluitstuk van
de financiële verhouding tussen rijk en de gemeenten en vindt haar oor
sprong in het in 1956 uitgebrachte rapport van de commissie Oud. Volgens de
voorstellen van deze commissie zou door de gemeenten een woonplaatsbelasting
moeten worden ingevoerd, welke belasting zou moeten worden afgeleid van het
inkomen van de bewoners.
Al gauw bleek, dat het rijk hiervoor niets voelde en voorstelde de
belasting te heffen naar het eigendom of gebruik van onroerend goed.
De nieuwe belasting moet worden gezien als een zuiver fiscale heffing
ter delging van een deel van de kosten van de algemene taakvervulling van
de gemeente. Dit volgt o.m. uit het feit, dat deze belasting in de plaats
moet treden van een aantal belastingen met een algemeen karakterMet de
invoering van deze belasting (in feite moet worden gesproken van twee be
lastingen, n.l. één van de "gebruikers" en een van de "eigenaren") vervallen
n.l.
de door het rijk geheven grondbelasting (zowel hoofdsom als opcenten); de
ten behoeve van de bemaling in Friesland bestaande opcenten op de grondbe
lasting (ongeveer 5,per woning), welke door het rijk worden geheven,
blijven echter bestaan.
de door het rijk geheven personele belasting (als-voren);
de door de gemeente geheven wegbelasting
de door de gemeente geheven rioolbelasting.
Om de financiële gevolgen van het vervallen van deze belastingen komen
wij hierna nog terug.
Wij merken nog op, dat de gemeenten de nieuwe belasting moeten invoeren
vóór 1 januari 1979.
Taakverde- De grond- en personele belasting worden thans door het rijk geheven. Hoofd
lij sommen en gemeentelijke opcenten worden door het rijk aan de gemeenten uit
gekeerd. Voor deze werkzaamheden is door de gemeente aan het rijk 6,5% van de
opbrengst aan kosten verschuldigd.
Weg- en rioolbelasting worden door de gemeente zelf geheven en inge
vorderd. De heffingskosten zijn zeer gering.
Bij de nieuwe belasting hebben rijk en gemeenten elk een taak te ver
vullen.
Aan het rijk is opgedragen de vervaardiging en verzending van de aan
slagbiljetten, de invordering van de belasting, het verlenen van uitstel van
betaling en eventuele afschrijving wegens oninbaarheid. De belastingen
zullen dan ook bij de rijksontvanger moeten worden betaald. Voor de uitkering
van de belastingopbrengst aan de gemeenten zijn voorschriften gegeven.
Tot de taak van de gemeenten behoort het verzamelen van de gegevens ten
behoeve van het opleggen van aanslagen, het bijhouden van de mutaties en
het verstrekken van deze gegevens aan het rijk. Daarnaast moet de gemeente
beslissingen nemen over bezwaarschriften en optreden in beroepsprocedures.
- 2 -