Eisen waaraan de heffingsgrondslag moet voldoen:
Om tot een verantwoorde keuze te komen, dient eerst te worden nagegaan,
v/elke voorwaarden aan de grondslag mogen worden gesteld. Deze zijn:
le de heffingsgrondslag dient een redelijke graadmeter te zijn voor de
feitelijke onderlinge waardeverhoudingen; (ook voor eventuele wij
zigingen)
2e de heffingsgrondslag moet bruikbaar zijn voor zowel de heffing van de
zakelijke gerechtigden als voor die van de gebruikers;
3e de heffingsgrondslag moet voor de contribuabelen "vertaalbaar" zijn;
4e de heffingsgrondslag moet zoveel mogelijk de rechtszekerheid dienen;
5e de heffingsgrondslag moet praktisch goed uitvoerbaar zijn;
6e de perceptiekosten moeten binnen redelijke grenzen blijven.
Verder kan, bij het maken van de keuze, nog van invloed zijn, of de
gemeente kan beschikken over reeds haar ten dienste staande inventarissen
of andere hulpbronnen, zoals b.v. een woningkartotheek.
Aangezien wij in onze gemeente geen enkele inventaris op dit gebied
hebben, speelt dit in Idaarderadeel geen rol.
Toetsing grondslagen aan deze eisen:
De heffingsgrondslag dient een redelijke graadmeter te zijn:
Hieraan voldoet de grondslag economische waarde het meest.
Tegengeworpen kan worden, dat, wanneer men een onroerend goed door b.v.
drie taxateurs laat waarderen, deze waarschijnlijk ook tot drie verschil
lende waarden zullen komen. Dit is echter van geen bezwaar: deze taxateurs
waarderen het gehele bestand gebaseerd op hun waarderingssysteem, waar
door een juiste onderlinge verhouding blijft bestaan.
Deze juiste verhouding mag in geen geval aanleiding zijn om de objekten
opzettelijk te laag te gaan waarderen om aan mogelijke bezwaarschriften
te ontkomen.
De oppervlaktegrondslag voldoet slecht aan deze eis: de oppervlakte zegt
op zichzelf niets over de waarde van het objekt. De waarde wordt dan ook
tot uitdrukking gebracht door toepassing van verraenigvuldigingscijfers voor
aard, ligging, kwaliteit en soort gebruik om op "benaderende" wijze rekening
te houden met verschillen in het economische verkeer.
Omdat de vermenigvuldigingsfaktoren gericht zijn op groepen van gevallen,
geldt de waardebepaling ook voor groepen, waardoor een minder nauwkeurige
waardebepaling ontstaat.
Wil men deze grondslag toch beter bruikbaar maken aan de gestelde eis
dan zal van een zeer groot aantal faktoren gebruik gemaakt moeten worden,
waarbij nogmaals uitdrukkelijk wordt gesteld, dat altijd de waardebepaling
voor groepen aanwezig blijft.
Ook bij de forfaitaire waardebepaling doen zich moeilijkheden voor.
In de eerste plaats wordt hier onderscheid in waardebepaling gemaakt
tussen woningen en andere gebouwen. De waarde van woningen wordt bepaald
door de huurwaarde te vermenigvuldigen met een kapitalisatiefaktorwelke
minimaal 10 en maximaal 20 bedraagt. Van de overige gebouwen wordt de waar
de individue^-bepaaldop identieke wijze als bij de grondslag economische
waarde
Een beoordeling of de waardeverhoudingen tussen woningen en overige ge
bouwen juist is, ontbreekt hier volkomen.
Bij de woningen doet zich echter nog een bezwaar voor.
Er moet n.l. onderscheid worden gemaakt in gesubsidieerde en niet-gesub-
sidieerde woningen.
Ten aanzien van de gesubsidieerde woningen geldt immers, dat de huurprijs
wordt vastgesteld na aftrek van het subsidie, daardoor lager is dan van
ongesubsidieerde woningen en voor verder gelijkwaardige woningen verschil
lende grondslagen zullen ontstaan.
- 5 -