No. 6 De raad der gemeente Idaarderadeel
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 augustus
1975 no. 1633;
Gelet op de artikelen 272, letter a, en 273 van de gemeentewet,
alsmede op het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen;
BESLUIT:
vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING, op de heffing van onroerend
goedbelastingen
Voorwerp van de belastingen; belastbaar feit; belastingplicht
Artikel 1
Terzake van binnen de gemeente gelegen onroerend goed - met uitzondering van
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuur
grond - worden onder de naam "onroerend-goedbelasting" jaarlijks geheven:
a. een directe belasting van degene, die - naar de omstandigheden beoordeeld
- bij het begin van het belastingjaar een onroerend goed al dan niet
krachtens een zakelijk of persoonlijk recht feitelijk gebruikt;
b. een directe belasting van degene, die bij het begin van het belastingjaar
van een onroerend goed het genot heeft krachtens zakelijk recht.
Grondslag van de belastingen
Artikel 2
De grondslag waarnaar de in artikel 1 bedoelde belastingen worden geheven,
is de waarde welke aan het onroerend goed in het economische verkeer kan
worden toegekend.
Begripsomschrijvingen
Artikel 3
Deze verordening verstaat onder:
1. een onroerend goed dan wel het onroerende goed:
a. een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden - daaronder be
grepen de ondergrond van die eigendom en die aanhorigheden - met zijn
ongebouwde aanhor igheden
b. indien gedeelten van de in letter a bedoelde eigendommen - andere
dan de gedeelten van een onroerend goed als bedoeld in artikel 2, tweede
lid, letter b, van het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen -
blijkens hun indeling zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te
worden gebruikt: elk als zodanig bestemd gedeelte;
2. aanhorigheden:
gebouwde en ongebouwde eigendommen, behorende bij en in gebruik zijnde met
een gebouwd eigendom of gedeelten daarvan, voor zover die eerstgenoemde
eigendommen, naar de omstandigheden beoordeeld, dienstbaar zijn aan dat
gebouwde eigendom of die gedeelten daarvan;
3. woning:
een gebouwd eigendom of een gedeelte daarvan als bedoeld in 1, letter a,
onderscheidenlijk letter b, dat in hoofdzaak is bestemd of wordt gebruikt
voor woondoeleinden.
- 2 -