Artikel 5
1. De heffingsgrondslag wordt vastgesteld naar de toestand op 1 januari 1977
en vervolgens naar de toestand op een tijdstip dat telkens 5 jaren later
valt. Indien met betrekking tot een onroerend goed de in artikel 7 be
doelde vrijstelling niet meer kan worden toegepast voor een belastinggaar
waarvan het begin niet samenvalt met een in de vorige volzin bedoeld tijd
stip, wordt de heffingsgrondslag alsnog vastgesteld op de onderstelde
v/aarde in het economisch verkeer, welke aan dat onroerende goed zou zijn
toegekend op het direct aan dat belastingjaar voorafgaande tijdstip dat
ingevolge het bepaalde in de vorige volzin in aanmerking zou zijn genomen
indien op dat tijdstip die vrijstelling niet van toepassing was geweest.
Een aldus vastgestelde heffingsgrondslag vindt toepassing voor elk be
lastingjaar - indien en voor zover daarvoor de evenbedoelde vrijstelling
niet van toepassing is - vallende in een tijdvak van 5 jaren, welk tijd
vak aanvangt op een tijdstip als is bedoeld in de eerste volzin.
2. Indien de heffingsgrondslag op de voet van het eerste lid is vastgesteld
en op enig tijdstip gedurende de eerste 5 jaren van het tijdvak waarvoor
die heffingsgrondslag toepassing zou moeten blijven vinden, de waarde in
het economische verkeer wijziging ondergaat als gevolg van, hetzij bouw,
daaronder begrepen verbouwing, of afbraak, hetzij verandering van bestem
ming, wordt in afwijking van het eerste lid de heffingsgrondslag opnieuw
vastgesteld. Die nieuwe heffingsgrondslag wordt vastgesteld op de onder
stelde waarde in het economische verkeer, welke in aanmerking zou zijn
genomen, indien die bouw, afbraak of bestemmingsverandering zijn beslag
had gekregen bij de aanvang van het evenbedoelde tijdvak. Alsdan treedt
die opnieuw vastgestelde heffingsgrondslag in de plaats van die welke op
de voet van het eerste lid laatstelijk is vastgesteld en vindt voor het
eerst toepassing voor het belastingjaar volgende op dat waarin die wijzi
ging van de waarde in het economische verkeer is ingetreden.
Belastingtarief
Artikel 6
1. Voor elke volle 3.000,- van de heffingsgrondslag bedraagt de belasting
bedoeld
1. in artikel 1, letter af 4,25?
2. in artikel 1, letter b 10,25-
2. Indien de heffingsgrondslag van een onroerend goed dat als woning en als
zodanig de belastingplichtige tot hoofdverblijf dient, minder beloopt dan
9.000,-, wordt in afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste
lid ter zake van dat onroerende goed de in artikel 1, letter a, bedoelde
belasting niet geheven.
3. Belastingaanslagen van minder dan 10,- worden niet opgelegd.
Vrij stellingen
Artikel 7
1Behoudens het bepaalde in het tweede lid wordt een in artikel 1 bedoelde
belasting niet geheven ter zake van