van: de Raadsadviescommissie recreatieverordening waterland
Aan:
de raad der gemeente Idaarderadeel
Grouw, 10 januari 1976.
1Opdracht
Ter uitvoering van de opdracht, neergelegd in uw
besluit van 16 september 1975 om
de raad te adviseren inzake de wijze waarop, in aansluiting op, en ter
aanvulling van de (inmiddels vastgestelde) provinciale landschaps
verordening, maatregelen zouden kunnen worden genomen tot bescherming van
het karakter van het waterland, tot bevordering van de kwaliteit van de
openluchtrecreatie, en van de goede verhouding tussen de belangen van de
openluchtrecreatie en die van het landbouwbedrijf in het waterland,
heeft de commissie de eer u als volgt haar eerste rapport uit te brengen:
2. Toepassing van art. 6 landschapsverordening
De commissie adviseert de raad te bevorderen:
2.1. Dat Gedeputeerde Staten onderstaande wateren aanwijzen als wateren,
(resp. oevers) waar, voor alle categoriën vaartuigen, artikel 2 geldt:
De oostelijke zijde van het Prinses Margrietkanaal, De Pikmar ten
oosten van het Prinses Margrietkanaal, De Biggemar, de Trijehuster-
sleat, de Greft, de Lits, de Sitebuorster Ie, de Wide Ie, de Peanster
Ie, de Folkertssleat, de Geeuw,de Lange Sleat, de VJide Saiter, de
Saiter Petten, de Holstmar, het Izaks Wiid, de Moddermar, de Oksepoel,
alsmede alle onderling verbindende wateren tussen- en de wateren uit
mondende op bovengenoemde.
Een en ander voorzover deze wateren of hun oevers in deze gemeente
liggen.
Toelichting bij 2.1.
De Landschapsverordening Friesland 1975 heeft ten doel ontsiering,rust-
ver storing en andere overlast in het landschap te voorkomen.
Globaal gesproken, verwezenlijkt zij dit doel, voor wat betreft vaar
tuigen, door het ligplaats nemen langer dan drie dagen, met schepen
groter dan 9m lang, 3.25m breed of 2.25m hoog, buiten jachthavens ed.
te verbieden (art. 1 en 2)
De commissie gaat er van uit, dat art.6, dat verdergaande beperkingen
mogelijk maakt (zowel t.a.v. het soort schepen als t.a.v. de max. toe
gelaten ligduur) in de verordening is opgenomen om in situaties te
voorzien, waar, door het bijzondere karakter van het landschap, de ba
sis regel van art. 1 en 2 onvoldoende bescherming biedt.
De verordening stelt,dat bepaalde wateren of oevers kunnen worden aan
gewezen (dus geen gebieden) en de commissie concludeert uit bovenstaan
de, dat die aanwijzing en de extra beperkingen dan ook vanuit de doel
stelling van de verordening moeten worden gemotiveerd.
Het waterengebied in Idaarderadeel, globaal gelegen ten Z.O. van het
Prinses Margrietkanaal, vormt tegelijkertijd een fraai en kwetsbaar
landschap, een voor zeer veel mensen belangrijk recreatiegebied en,
gedeeltelijk, een waardevol natuurgebied en een landbouwgebied. De
commissie acht het vanuit de doelstelling van de landschapsverordening
daarom verantwoord om voor de wateren in dit gebied verdergaande be
perkingen aan te bevelen.
-2-