-2-
e. in het bestuur van de peuterspeelzaal zijn ouders of opvoeders van
kinderen, die de peuterspeelzaal bezoeken, vertegenwoordigd;
f. de peuterspeelzaal moet vóór 1 januari 1977 met de werkzaamheden zijn
gestart;
g. de accommodatie dient geschikt te zijn voor peuterspeelzaalwerk.
De grondslag voor het berekenen van de rijksbijdrage is als volgt;
Plaatselijk jeugd- en jongerenwerk.
1. De rijksbijdrage ten behoeve van plaatselijk vrijwilligers jeugd- en
jongerenwerk bedraagt 100% van het door de gemeente verstrekte subsidie,
tot maximaal 50% van de kosten van de aktiviteiten, doch niet meer dan
f. 2.500,per geval.
2. Indien de kosten van de aktiviteiten minder dan f. 1.000,bedragen, komt
het door de gemeente verstrekte subsidie in deze kosten niet voor een
rijksbijdrage in aanmerking.
3. Indien het gemeentesubsidie minder dan f. 500,bedraagt, wordt hierin
geen rijksbijdrage verstrekt.
Peuterspeelzalen
De rijksbijdrage ten behoeve van peuterspeelzalen bedraagt 100% van het
verstrekte gemeentelijk subsidie tot een maximum per gemeente van het aan
tal peuterspeelzalen, dat aan de in de regeling gestelde voorwaarden vol
doet, vermenigvuldigd met een bedrag van f. 2.500,
Binnen dit systeem zijn er twee mogelijkheden:
1de gemeente heeft de mogelijkheid aan elke peuterspeelzaal een subsidie
bedrag van tenminste f. 2.500,beschikbaar te stellen.
2. De tweede mogelijkheid geeft de gemeente de vrijheid de voor de peuter
speelzalen ter beschikking te stellen rijksbijdragen te differentiëren,
mits de gelden uitsluitend ten goede komen aan peuterspeelzalen, die aan
de voorwaarden,gesteld in de regeling, voldoen.
In dit geval wordt aan een peuterspeelzaal tenminste een subsidie ver
strekt van f. 2.000,
Indien de gemeente tot differentiatie besluit, moeten alle aanvragen
voor peuterspeelzalen hierbij betrokken, gelijktijdig ingezonden worden. Op
deze aanvragen moet een aantekening worden geplaatst, dat van de mogelijk
heid tot differentiatie gebruik is gemaakt.
Dit waren dus de eisen, waaraan voldaan moet worden en de rijksbijdrage
mogelijkheden.
Hier dient nog wel aan toegevoegd te worden, dat^wanneer een bijdrage of
subsidie wordt verleend, de gesubsidiëerde instelling vóór 1 april een
financiëel verslag van het afgelopen boekjaar moet overleggen.
Uit het vorenstaande moge u zijn gebleken, dat als subsidiëringssysteem
de bijdrageregeling werd gekozen, waarmede tot uitdrukking wordt gebracht, dat
het aan de gemeente is, het initiatief te nemen tot subsidiëring van het
onderhavige werk en dat het daarna de rijksoverheid is, die aan de gemeente
een bijdrage geeft (c.q. kan geven) in het door de gemeente verleende subsi
die.
Voor de gemeenten is dit een risico-volle onderneming. De gemeente kan
weliswaar op ruime voet gaan subsidiëren, maar of het rijk iets terug zal
geven, is zeer de vraag. Dat neemt niet weg, dat de gemeente in enigerlei
vorm een behulpzame hand zal moeten bieden. De gehele ontwikkeling volgende
blijkt zo langzamerhand wel, dat (mede)-verzorging van de onderhavige akti
viteiten tot de taak der gemeente gaat behoren.