14. Voorstel tot vaststelling van een lozings
verordening riolering.
GEMEENTE IDAARDERADEEL
GROUW
No. 2040. Aan de gemeenteraad.
Grouw, 10 juni 1977.
De werkgroep Milieuwetgeving, voortgekomen uit de 2 jaar geleden inge
stelde werkgroep Hinderwet, heeft zich onder meer bezig gehouden met de
problematiek over de zorg voor de kwaliteit van het afvalwater. Door de
provincie is aan de Friese gemeenten een zogenaamde lozingsvergunning ver
leend, steunend op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Deze heeft
als uitgangspunt, dat het waterkwaliteitsbeheer bij de provincie berust.
De gemeenten hebben tot taak de door de provincie gestelde eisen en voor
waarden na te leven. Dit kan alleen gebeuren, doordat de gemeenten op hun
beurt over mogelijkheden beschikken om deze eisen en voorwaarden "door te
geven" aan de aangeslotenen op de gemeentelijke riolering en om tevens
een wapen te hebben ter bescherming van het gemeentelijk rioleringsstelsel.
In verband hiermee is vorig jaar door de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten een landelijk model van een lozingsverordening ontworpen.
Gedeputeerde staten hebben naar aanleiding van deze verordening het
volgende opgemerkt:
"Het bevorderen van een goede kwaliteit van het oppervlaktewater in de pro
vincie Friesland behoort ingevolge het bepaalde in artikel 1 van de "Ver
ordening tot regeling van de organisatie van het zuiveringsbeheer in de
provincie Friesland"tot de taak van de provincie, behoudens voor opper
vlaktewateren, waarvan de zorg voor-de kwaliteit bij het rijk berust.
Derhalve rijst de vraag, of het vaststellen van een gemeentelijke lo
zingsverordening-riolering wel tot de bevoegdheden van de gemeenteraad kan
worden gerekend, voorzover in deze verordening ook bepalingen worden opge
nomen ter bescherming van de kwaliteit van het water. Met name hebben wij
onze twijfels omtrent de juistheid van artikel 9, lid 1, jo.artikel 3, lid 2,
sub b en c, waar burgemeester en wethouders de bevoegdheid wordt verleend
w reeds aanstonds een vergunning te weigeren, óók indien deze weigering even
tueel zou zijn gebaseerd op overwegingen met betrekking tot de waterkwaliteit
Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Uit het bovenstaande zal u echter
duidelijk zijn geworden dat deze verordening naar ons oordeel geen verdere
strekking zal kunnen hebben met betrekking tot de waterkwaliteit dan het
vastleggen van de bevoegdheid van het gemeentebestuur om de door ons bij de
algemene lozingsvergunning gestelde kwaliteitseisen door te geven aan die
genen, die op het gemeentelijk rioleringsstelsel zijn aangesloten.
Voor de vastststelling van deze verordening kan het hiervorengenoemde
model van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten als voorbeeld dienen.
Overigens zijn wij van mening, dat deze verordening slechts kan fun
geren als een vrij ingewikkelde noodoplossing voor de problemen, die ont
staan zijn door de redactie van artikel 1, lid 2, van de Wet verontreiniging
oppervlakte wateren. Onze voorkeur gaat dan ook uit naar een wetswijziging,
waarbij de verhouding tussen de waterkwaliteitsbeheerder en degenen,die zijn
aangesloten op een werk, als bedoeld in voornoemd artikel, in de wet zelf
wordt geregeld. Zolang dit echter nog niet wettelijk is geregeld, zal met
behulp van een lozingsverordening riolering de aanwezige leemte -gedeelte-
lijk- kunnen worden opgevuld"Tot zover het commentaar van gedeputeerde
staten.