De voorzitter, alsook de vice-voorzitterworden door het algemeen bestuur
uit de gemeentelijke leden gekozen, de sekretaris en zijn plaatsvervanger door
het algemeen bestuur al dan niet uit zijn midden.
De voorzitter, de vice-voorzitter en de sekretaris moeten in elk geval deel
uitmaken van het dagelijks bestuur. Het aantal niet-gemeentelijke leden van het
dagelijks bestuur is ten hoogste gelijk aan het aantal gemeentelijke leden minus
één. Ook hier blijven de gemeentelijke leden derhalve in de meerderheid.
Aan het algemeen bestuur behoren alle regelings-, bestuurs- en beheersbe
voegdheden, die niet bij of krachtens de regeling aan het dagelijks bestuur, de
voorzitter of anderen zijn opgedragen.
Tot de taak van het dagelijks bestuur behoren;
a. de dagelijkse zorg ten aanzien van alle belangen van de openbare bibliotheek
voorziening
b. het voorbereiden van hetgeen aan de algemene vergadering in overweging moet
worden gegeven
c. het uitvoeren van de besluiten van de algemene vergadering;
d. het algemeen beheer van de inkomsten en uitgaven;
e. het nemen van conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte en het
doen van al wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht
of bezit;
f. het onderhouden van contact met de besturen van de deelnemende gemeenten en
met andere instanties;
g. het houden van een gedurig toezicht op alles, wat de openbare bibliotheek
voorziening aangaat.
Er zijn enige bevoegdheden en taken van het algemeen bestuur, die niet aan
het dagelijks bestuur kunnen worden gedelegeerd, onder meer:
a. het vaststellen van een plan voor de openbare bibliotheekvoorziening;
b. het doen van een voorstel aan de minister of het gehoord worden over tussen
tijdse wijziging van het landelijk plan voor de openbare bibliotheekvoorziening;
c. de vaststelling van de begroting en de voorlopige vaststelling van de jaar
rekening;
d. de instemming ten aanzien van de vraag, of een openbare bibliotheek de functie
van regionale steunbibliotheek moet vervullen;
e. het doen van een voorstel aan de minister tot opschorting c.q. staking van de
rijksvergoeding bij niet-voldoening aan de wettelijke voorschriften, bij het
niet meer van algemeen nut zijn van bepaalde objecten van openbare biblio
theekvoorziening of bij het niet meer gebruiken van bibliotheekgebouwen over
eenkomstig hun bestemming;
f. het vaststellen van verordeningen ter aanvulling van het bij of krachtens de
wet gestelde, welke da gemeenschappelijke raad in het belang van het openbare
bibliotheekwerk nodig oordeelt.
Een zeer belangrijk onderdeel van de regeling vormen de financiële bepalingen.
Alvorens hierop in te gaan, achten wij het zinvol, enkele opmerkingen te maken over
de bekostiging van de bibliotheken, zoals die vóór 1 juli 1975 was en zoals die
onder de werking van de nieuwe wet wordt.
Tot de inwerkingtreding van de nieuwe v/et ontvingen de bibliotheken rijks
subsidie op grond van de Rijkssubsidievoorwaardenregeling 1921, waarbij aan de
gemeenten geen dwingende eisen werden gesteld ten aanzien van het in-standhouden
van bibliotheken. Aan de toekenning van rijkssubsidie werd de voorwaarde ver
bonden, dat de gemeente een, naar het aantal inwoners berekend, minimum-subsidie
zou verstrekken.
Behalve het normale rijkssubsidie kende de regeling van 1921 ook bijzondere
subsidies voor de stichting van bibliotheken, de aankoop van boeken, en de ex
ploitatie. De Stichting Lectuurvoorziening Midden Friesland heeft in de afgelopen