-5-
Deze benadering kan ertoe leiden, dat in de toelichting tot uitdrukking
wordt gebracht in hoeverre woningbouw in de kernen wordt nagestreefd, voor
wie gebouwd gaat worden (een uitwerking dus van het begrip sociale en eko-
nomische gebondenheid)hoe en waar gebouwd gaat worden. Op deze wijze zou
een aanzet gegeven kunnen worden voor een integraal en samenhangend beleid
voor alle kernen in de gemeente.
De vraag rijst, op welke wijze de juridische planvormgeving kan worden
afgestemd op de uit de afweging voortvloeiende beleidskonsekwenties.
In situaties als deze, biedt artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening twee mogelijkheden voor de realisering van het voor ogen staande
beleid: de uitwerkingsprocedure en de wijzigingsprocedure
Bij de uitwerkingsprocedure is het zo, dat in de twee bestemmingsplan
netjes een globale bestemming woondoeleinden opgenomen kan worden, gekoppeld
aan een uitwerkingsplicht voor burgemeester en wethouders. De door de raad
vast te stellen globale bestemming legt de strukturerende hoofdelementen van
het plan vast.
Aan de hand van de uitwerkingsregels moeten burgemeester en wethouders
de globale bestemming nader detailleren. Eerder mag in het uitwerkingsgebied
niet gebouwd worden.
Bij het toekennen van een wijzigingsbevoegdheid zouden gronden aange
wezen kunnen worden voor mogelijke bebouwing, waarbij in voorkomende gevallen
de oorspronkelijke bestemming zou kunnen worden gewijzigd in woondoeleinden.
Het is moeilijk te zeggen, welke van de twee mogelijkheden voorkeur
zou verdienen.
Wij neigen ertoe om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als de
meest aantrekkelijke werkwijze te beschouwen. Ook van provinciale zijde heeft
men te kennen gegeven, dat reservering van bouwgronden bij voorkeur gekoppeld
zou moeten worden aan de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 W.R.O.
Toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening lijkt
ons om een aantal redenen niet gewenst.
Op de eerste plaats biedt deze procedure weinig waarborg voor de burgers,
omdat niet alle rechtbeschermingsmogelijkheden van de Wet Ruimtelijke Ordening
kunnen worden benut.
Bovendien zou de geloofwaardigheid an het bestuur aangetast kunnen worden,
nu de artikel 19.procedure zich moeilijk leent om een samenhangend beleid
te voeren. Verder lijkt het weinig aantrekkelijk om de ruimtelijke situatie
vrij ingrijpend te veranderen zonder de bestemmingsplan-procedure.
Tenslotte kan het nadelig zijn, dat door toepassing van artikel 19 W.R.O.
precedenten worden geschapen.
Naast deze bezwaren van bestuurlijke aard dient tevens de aandacht ge
vestigd te worden op een juridisch probleem.
De ratio van een voorbereidingsbes luit ex. artikel 21 van de W.R.O. is
in het algemeen het voorkomen van aktiviteiten, die de bestemming van een
zich in een voorbereidend stadium bevindend ontwerp-bestemmingsplan zouden
doorkruisen.
In de praktijk wordt het voorbereidingsbesluit echter ook aangewend om
van het geldende plan af te wijken, al dan niet met de bedoeling om een nieuw
plan of een herziening in voorbereiding te nemen.
De procedure van artikel 19 W.R.O. juncto artikel 50, 8e lid Woningwet,
wordt in dit soort gevallen gebruikt voor een ander doel dan het anticiperen
op een bestemmingsplan.
Een dergelijke praktijk is niet in overeenstemming met de bedoeling van
de Wet op de Ruimtelijke Ordening.